Hokjes

In de hoek van de kroeg stond een Arabische man. Alleen. Hij keek naar het scherm waar Portugal tegen Frankrijk de EK-finale speelde. Het was geen keuze, ik voelde het opeens. Angst. Wat kon de man in een volle kroeg aanrichten? Snel daarna schaamde ik me diep. Dit was het dus, de gedachte die de wereld verziekt, alleen in afgezwakte vorm. Die terroristen mensen laat doden en nazi’s wraak laat nemen op moslims. Ik zag niet de mens, maar het hokje waar ik hem in had gestopt.

Ik trok mijn stoute schoenen aan. ,,Voor wie ben je?” De man kwam uit Marokko, woonde in Parijs, maar was voor Portugal. We hadden het over onze gezamenlijke liefde voor het team en natuurlijk over de man waar iedereen een mening over heeft: Ronaldo. Ik realiseerde me dat de Portugees ook leed onder hokjesdenken. Elke dag al die bagger. Verdient hij dat alleen maar omdat hij te vaak in de spiegel kijkt?

Toen kwam het doelpunt. Alle Portugezen in de kroeg gingen uit hun dak. Ik viel mijn Portugese vriendje in de armen en krijste alsof mijn eigen land had gewonnen. Met de Marokkaanse man die Frans sprak, in Nederland op visite was en voor Portugal juichte, danste in de kroeg door. Tegenstellingen door verschil in cultuur, geloof of land bestaan alleen in ons hoofd, niet in ons hart. Ik hoop dat we na deze week met zijn allen zullen blijven dansen.

Achterop de fiets

,,Anouk, hoe zit ik achterop een fiets?”, vraagt mijn vriendje als ik in de tuin achter mijn computer zit. Hij gaat vanavond voetbal kijken in Amsterdam en slaapt daarna in het huis van een vriend, vijf kilometer verderop.  ’s Nachts om drie uur door de stad slenteren, is geen optie, hij moet daarom achterop.

Maar waar wij als Nederlanders eerder op een fiets zitten dan dat we kunnen lopen, hangen ze in Portugal tot hun 18e achterin een auto. Fietsen doen ze niet (Commentaar vriend: ,,Ja lekker makkelijk, het is hier helemaal plat. Als ik daar naar het centrum fiets, moet ik elke keer in 40 graden een soort Mont Ventoux  beklimmen. Bezweet als een otter kom ik dan aan.”).

Ze hebben wat gemist. Liefdes ontluiken op het bagagerek. De spanning in je buik als je bij die ene jongen achterop mag zitten, het vastpakken van zijn middel, zijn warme huid door de stof voelen, je hoofd net even te dicht op zijn billen en dan de hele rit veinzen dat je bijna valt, zodat je hem niet los hoeft te laten. Ik krijg er nog de kriebels van.

,,O ja, makkelijk. Dat kan iedereen”, zeg ik hem. ,,Pak eerst de heupen vast. Dan ren je even met de fiets mee en vervolgens spring je op de bagagedrager.” Ik doe in de lucht een sprongetje. Hij doet me na, althans een poging tot. Met twee benen zet hij af en maakt in de lucht een rare beweging.

De atletiektrainer van vroeger komt in mij naar boven. Ik schud mijn hoofd. ,,Nee, je moet wel met een been afzetten, anders kom je als een bom op de fietsendrager terecht.” Hij probeert het nog een keer, zet met het been naast de fiets af en draait zijn lichaam in een vreemde hoek. Ik kijk afkeurend en zucht. ,,Nee, andere been afzetten.” 

Nog een zucht. Nu van hem. ,,Misschien is het handiger als ik mijn fiets erbij pak. Je lichaam zal dan wel begrijpen wat ik bedoel.”, opper ik. Dat is niet alleen om hem op te vrolijken, ik denk ook echt dat het zo werkt.

Mijn vriendje rijdt zijn fiets uit de garage. Ik zwaai mijn been over het zadel. Hij neemt een aanloop, springt en komt zo hard neer dat ik de grip op het stuur verlies. Ik slinger met de fiets richting de bosjes en kan nog net mijn voeten op de vloer zetten om een botsing met de muur te voorkomen. Ik vloek in het Nederlands, hij in het Portugees, waar ik weer van schrik, dat betekent dat het echt menens is.

,,Misschien moet je vanavond toch maar gaan lopen.”