Interview cabaretière Sanne Wallis de Vries: Als ik iets zeg, denk ik: tut tut, ho ho, is dat wel zo?

Hoe leg je uit waar je voorstelling over gaat? Een moeilijke vraag voor Sanne Wallis de Vries. „Dan denk ik, kijk nou wat er gebeurd is. Je bent een ouwe taart die tegen de overgang aanhikt en die de hele tijd adviezen aan mensen wil geven.”

‘Ik ben wel benieuwd hoe je dit eigenlijk gaat opschrijven. Ik hoop niet zo stellig, want zo bedoel ik het niet”, zegt Sanne Wallis de Vries halverwege het interview. Het typeert de cabaretière en dat maakt een interview met haar wel een beetje worstelen. Want Wallis de Vries heeft de interessante eigenschap om dingen fel te zeggen en vervolgens net zo stellig te nuanceren. En ja, wat wil ze dan eigenlijk zeggen?

Het is misschien een onbewuste trek in het interview, toch is het ook haar handelsmerk op het podium. Daar kan ze als cabaretière in één zin al twee nuances maken. Op 6 maart gaat haar nieuwe voorstelling Kom, o.a. over de thema’s gender en klimaat, in première in de Kleine Komedie in Amsterdam.

Je lijkt in het echte leven stelliger over dingen dan op het podium.

„Ja absoluut sowieso.” Ze wacht even. „Hoe dan eigenlijk?”

Over de vluchtelingencrisis had je toch een duidelijke mening?

„Ja nou ja, ik vind dat ik over vluchtelingen niet eens zo stellig ben. Ik vind het heel heavy dat het eigenlijk… het is gewoon heel… er zijn nog nooit zo veel mensen op de vlucht geweest op de aarde. Je moet die mensen in nood helpen. Dat is gewoon fatsoen. Ik snap niet wie daartegen is. De tegenstanders weten vaak helemaal niets van de vluchtelingencrisis. Ze kunnen vaak niet eens asielzoekers, moslims en vluchtelingen uit elkaar houden.”

Later: „Ik ben een cabaretier, ik heb de antwoorden niet. Ik weet eigenlijk niet veel van de vluchtelingenproblematiek.” Grappend: „Ik ben erg tegen vluchtelingen maar vluchtelingen zelf ook. Ik wil er al helemaal niet lang over aan het woord zijn. Maar als ik mensen over de crisis hoor praten denk ik vaak: wat bedoel je dan met migratie? Daar zijn al zoveel definities van. Ik wil vooral vragen stellen.”

In je show spreek jij je ook niet duidelijk uit over de thema’s die je behandelt.

„Nee. Ik vind dat zo’n platitude. Ik geloof dat mensen die naar een voorstelling komen geen lesje hoeven in hoe de wereld in elkaar zit. Ik ga niet in een voorstelling zeggen: ‘We moeten dit. We moeten dat.’ Dat is best een arrogante houding.”

Maar dat soort ‘We moeten meer dit-cabaret’ wordt wel gemaakt. Je zou daarvoor kunnen kiezen.

„De klassieke manier van cabaret maken is dat cabaretiers wat stellen en dan gaan ze vervolgens antwoorden geven. Zo van, we zijn met z’n allen dit aan het doen. Ik heb daar een beetje moeite mee. Dan denk ik ‘we’? Al je alarmbellen moeten gaan rinkelen als iemand dat zegt.”

„Ik vind het juist leuk om vast te lopen in het stellen dat iets zo is. Midden in een zin al. Te zeggen: ‘We, nou ja we, sommige mensen, bepaalde mensen, of nou ja, iemand in mijn omgeving.’ Dat is in Theater Toomler ontstaan. Ik wilde iets zeggen, maar was zenuwachtig en het lukte me gewoon niet om een zin af te maken. Op een gegeven moment zei ik tegen het publiek: ‘Er komt uiteindelijk wel echt een werkwoord’. Mensen in de zaal moesten daar hard om lachen.

Later: „Aan het einde van mijn show probeer ik overigens toch wel tegen mensen te zeggen: kom, ga met mij mee. Want we gaan het helemaal anders doen. Dit werkt allemaal niet meer. De aarde gaat eraan. We zijn met steeds meer. Ga met mij mee, ik leid je de weg.”

Je hebt nu al een aantal keer in het interview iets gezegd en dat vervolgens gerelativeerd. Waarom?

„Als ik iets zeg dan denk ik daarna: Nou, nou, tut tut tut, ho ho. Is dat echt zo? Er zitten meer kanten aan.”

Welke ‘mits’ of ‘maar’ plaats je zodat jij toch wel kan zeggen: kom, ga met me mee?

„Door hoe ik er bijvoorbeeld op dat moment uitzie, een figuur die niet bestaat. En ik speel daarnaast de hele show ook een verwarde vrouw die het ook eigenlijk niet weet. Die zegt dat ze een speech gaat houden over het klimaat maar niet eens een zin kan afmaken. Ik hoop dat mensen aan het einde van de voorstelling denken: nou, misschien ga ik wel met haar mee want haar oproep is beyond arrogant. Het is namelijk raar en verwarrend.”

Kleed je je daarom expres zo aan het einde van de voorstellingen? Zodat je deze dingen wel kan zeggen, zonder arrogant te zijn?

„Nou, daar heb je me. Ik denk dat ik met het klimmen der jaren en door het moeder zijn ben gaan lijden aan dat ik steeds beter denk te weten hoe alles moet. Dat ik de neiging heb, en ik doe dat ook daadwerkelijk, om te zeggen: je moet effe met die hond….” Ze lacht hard. „Ik denk dan: het is zo ver, het is gebeurd, ik ben mijn moeder geworden. Of nog erger dan dat. Want ik ben dus echt naar die vrouw met die hond toegegaan. Ze liep enorm tegen het beest te brullen. Ik heb gezegd: ‘Volgens mij moet u het niet zo doen. Nu bent u afhankelijk van de hond en volgens mij moet het andersom zijn.’ Zij boos natuurlijk. (Zet Amsterdams accent op): ‘Nou dat bepaal ik zelf wel.’” Lachend: „Dan denk ik, kijk nou wat er gebeurd is Sanneke Wallis de Vries. Je bent een ouwe taart die tegen de overgang aanhikt en die de hele tijd adviezen aan mensen wil geven.”

Als ik jou zie heb ik het idee dat je je leven met een opgetrokken wenkbrauw bekijkt. Alsof je continu denkt: waar zijn we nou mee bezig?

„Dat is precies de goede vraag ja: wat zijn we in nou aan het doen? Dat past bij mijn Friese aard, maar die neiging is denk ik ook zo gegroeid door het vak. Als cabaretier is het belangrijk om de onzin van de zin te scheiden. Daar zit de grap. Ik geef ook les in comedy en ik zeg vaak tegen die studenten: leef gewoon je leven, maar neem altijd een schrijfblok mee en schrijf daar de dingen op die je maar raar vindt. Dat levert vaak interessante invalshoeken op voor theater.”

Later: „Kijk het is ook makkelijk, dingen onzin vinden, langs de zijlijn wat roepen. Ik ben getrouwd met een cameraman. Die is helemaal beschouwend. Als we samen tv kijken zeggen we nu vaak subtiel over iemand die duidelijk ouder is geworden: jeetje die is ook geen twintig meer. We bedoelen dan: jezus wat is die oud geworden. Maar ik weet zelf ook: het is een kwetsbare positie om ondervraagd te worden. Trek je net een gek gezicht, zeggen honderd mensen op Twitter: wat heeft die een varkenskop.”

Je relativering en het feit dat je veel dingen onzin vindt, zorgen er wel voor dat…

„…je mijn kern niet te pakken krijgt.”

Inderdaad. Een vriendin van jou zei: ik heb er ook wel 32 jaar over gedaan om haar te leren kennen.

Sarcastisch: „Ja dat kan een aantal dingen betekenen. Of ik ben heel veelzijdig, een homo universalis. Of dit is wie ik ben.”

Maar herken je het?

„Ik herken het zeker. Ik hoor vaak van mensen: ik dacht dat jij zo gesloten was, chagrijnig, niet geïnteresseerd, maar je valt eigenlijk heel erg mee. Tja. Wat moet ik daarmee?

„Ik vind het ook raar van jullie allemaal. Dat jullie me moeten doorgronden of zo. Waarom? Ik kom hier heel aardig opdagen. Ik laat een voorstelling zien. Ik probeer echt een serieus gesprek te voeren. Dit is dus gewoon wie ik ben. Ik ben een keer gevraagd om mee te doen aan een artikel van Opzij eind jaren negentig. Het klonk wel oké. Maar toen ik werd gebeld ging die journaliste me allemaal vragen stellen over mijn lievelingsdingen. Ik vroeg op een gegeven moment: ‘Waar gaat dit heen? Al zou ik zeggen; mijn lievelingseten is pizza, wat ga je ermee doen?’ Ik heb uiteindelijk opgehangen. Ja, het is toch de Tina niet.”

Waarom?

„Kijk, ik hou er inderdaad niet van om mezelf vast te pinnen. Maar dan denk ik tegelijkertijd wel, nu heb je me dus. Dat ik geïrriteerd word door dit soort vragen, zegt wel echt wat over mij. Goed geïnterviewd worden is ook een sport. Sommige mensen laten zich naar de slachtbank leiden en geven gedwee antwoord en gaan dan weer weg.”

Met wat voor intentie ging je dit interview in?

„Oké, dan ga ik de beker maar helemaal leegdrinken. Ik wil ook dat mensen naar mijn voorstelling komen dus ik hoop dat ik leuk uit de verf kom. Ik ga volgende week [opname was eind februari] naar OP1. Dan denk ik vooraf: ik hoop dat ik grappig ben. Dat mensen denken, wat een leuke vrouw eigenlijk, ik ga kijken wanneer ze speelt. Ik ga er niet heen om politiek degelijke opmerkingen te maken. Laatst was ik op de radio bij Gijs 2.0 en hij vroeg: waar gaat je voorstelling over? Dat vind ik dan zo’n moeilijke vraag. Mijn voorstelling is een belevenis, met dans, liedjes, bewegingen, klanken en natuurlijk ook grappen, anders is het geen cabaret. Maar ja, hoe breng je dat over? Ik zit ook nog in het maakproces, dan kan ik nog zo slecht op mijn show reflecteren.”

Laat ik de vraag anders stellen: hoe wil je dat mensen de zaal verlaten?

„Als ik iets wil zeggen dan is het iets als. Nou. Je kan echt meer bewerkstelligen in je eigen leven dan je denkt. Je hoeft niet vast te zitten, misschien zeg ik meer tegen mezelf hoor, in de voorstelling, maar je kan… Kijk de structuren waarin we leven.” Stilte.

Komt er nog een werkwoord?

Lachend: „Jeetje. Ik denk dat je mij moeilijk kan grijpen omdat ik blijkbaar een hele voorstelling moet maken om te zeggen wat ik bedoel.”

Hoe word ik grappig?

Wie aan stand-upcomedy wil doen kan op les gaan. „Grappen schrijven kan je trainen.”

Het is april 2018 en ik sta op een podium. Een groep van tien onbekenden bekijkt me van top tot teen. „Je bent denk ik vegetariër”, „Jij eet van die vieze maar gezonde ontbijtjes met bessen enzo”, „Je houdt van cultuur”, „Je hebt een vriend maar je bent niet getrouwd”, „Je bent een renchick”, „Je woont in Hilversum ofzo.”

Ik ben totaal verbaasd, de eerste indruk die zij van mij hebben klopt bijna helemaal. ’s Ochtends maak ik inderdaad met amandelmelk en boekweitvlokken een ontbijt dat zo stevig is dat je er ook een muurtje mee zou kunnen metselen. Ik heb fanatiek aan atletiek gedaan. Dieren eet ik niet meer sinds mijn vijftiende. Trouwen ga ik niet, al woon ik al jaren samen. Ik schrijf voor de cultuurredactie van NRC. Enige fout: ik woon niet in Hilversum, wel in Heemstede. Net zo wit, net zo rijk, net zoveel mensen lid van de hockeyclub.

Het is de eerste oefening van de comedycursus van Roel C. Verburg, gitaarkomiek en stand-upcomedian bij het Amsterdamse Comedy Cafe, waar ik aan meedoe. Ik wil grappig worden, maar ja, hoe doe je dat? De cursus zit al jarenlang elk kwartaal helemaal vol. De deelnemers, onder wie verplegers, engineers en socialemediaconsultants, willen niet allemaal net als ik op het podium staan, maar wel graag leren hoe ze grappig kunnen worden. Ook veel nieuwe bekende namen in de comedyscene begonnen bij Verburg, zoals Kasper van der Laan, winnaar van de publieksprijs van het Leids Cabaret Festival 2018, en Tex de Wit, schrijver bij Zondag met Lubach. Verburg: „Ik pretendeer niet dat je meteen comedian wordt met uitverkochte zalen”, zegt Verburg, „ik kan mensen niet grappig maken, alleen wel grappiger.”

De eerste oefening over de eerste indruk is belangrijk, legt hij uit. „Als iemand die heel dik is zegt ‘ik moet op dieet’, dan kunnen mensen lachen uit herkenning. Als iemand heel dun is en dat zegt , weet je dat de grap ironisch is bedoeld. Maar ik had een comedy-collega die niet heel dik was en die zei dat hij op dieet moest. Je hoorde het publiek denken: is dat zo? Huh? En dan werkt je grap dus niet.”

Toch wordt het belang van die eerste oefening veel comedians pas na veel optredens duidelijk. Mij ook. Wel meteen toepasbaar is de definitie van een grap: een doorgaans logisch maar onverwacht vervolg. Of de tip dat het belangrijkste woord in een grap altijd aan het einde van de zin moet.

Mindmappen en associëren

Verburg raadt aan om te gaan mindmappen, associaties zijn enorm belangrijk voor grappen. „Vooral voor een onderwerp dat je boeit of dat jou typeert.” Ik denk na over mijn hobby’s en weet meteen welk woord ik op mijn kladblok moet schrijven: klimaatverandering. Ik maak lijntjes met Shell, olie, CO2, smeltende ijskappen, ijsberen, gas, Groningers, Freek de Jonge. Hilarische onderwerpen voor comedy natuurlijk.

Even daarvoor heeft Verburg een aantal woorden opgeschreven: zelfspot, vergelijking, tegenstelling, projectie, typetje, herkenning, afzeiken, de waarheid, vergroting, 1-2-3’tje, understatement: grapvormen waar je je associaties in kunt gieten. Verburg: „Als ik nu een grap wil maken, pak ik deze lijst er natuurlijk niet meer bij. Heel af en toe denk ik nog: deze grap werkt niet, moet ik de vorm veranderen? Laatst had ik een 1-2-3’tje bedacht. Ik had: sommige mensen geven fooi in een café, anderen in een restaurant en ik geef fooi in een bank. Dat werkte niet. De vergelijking die ik daarna maakte werkte ook niet. En toen dacht ik, ik moet gewoon zeggen wat het is: ik geef graag fooi aan mensen die nooit fooi krijgen, ik geef bijvoorbeeld fooi in een bank. Dat werkte wel, de gedachte zelf is al een onlogisch vervolg.”

Jasper van der Veen won dit jaar het Leids Cabaret Festival. Hij volgde niet de hele cursus bij Verburg maar wel een paar lessen: „Die brachten techniek in het warrige verhaal dat ik als beginnend comedian aan het vertellen was.” Ook Gerthein Boersma, redacteur bij Dit Was Het Nieuws en oud-schrijver bij Zondag met Lubach, kreeg les van Verburg: „Het was superfijn, maar daarna begon het echte werk.” Een van de uitdagingen voor comedians is puzzelen met de kloof, het verschil tussen de opbouw van een grap en de inkopper. Boersma: „Die kloof moet niet te klein zijn, anders is de clou niet onverwacht. Maar ook niet te groot, want dan moet het publiek zelf te grote stappen maken. En soms is het ook leuk als niet iedereen je grap begrijpt. Ik had ooit deze: ‘Roel van Velzen heeft gezegd dat het leven net is als een rollercoaster. Maar hoe weet hij dat nou?’ Vaak lachte maar de helft. Als ik in een gulle bui was legde ik uiteindelijk uit dat Van Velzen niet in achtbanen mag. Dan lachte de andere helft.”

De weken na de theorieles gaan we met z’n allen spuien, verfijnen, schrappen en voor elkaar optreden . Ik schrijf dingen op die ik opvallend vind: Groningers die koken op gas, of dat ik om milieuredenen liever niet in een vliegtuig zit en daarom mijn schoonouders uit Portugal maar hiernaartoe laat komen. Na tien weken mag ik tien minuten optreden. Het publiek lacht hard. Op dat moment weet ik één ding zeker: ik ben echt absurd grappig.

Ik mag vaker spelen. Bijvoorbeeld begin december 2018 in een dorpscafé in Wijdenes, een dorpje vlakbij Hoorn met 1.300 inwoners. Ik begin weer voortvarend met mijn klimaatgrappen. Aan de bar zit een man met klompen aan. Hij draait zich na de eerste opmerking hoofdschuddend om. De zaal is voor de rest doodstil. Ik denk alleen maar: wat doe ik hier? Hoezo dacht ik dat ik grappig zou kunnen zijn? Waarom zit ik niet in mijn onesie thuis op de bank de herhaling van Heel Holland Bakt te kijken?

Grappig zijn is meer dan grappen schieten

Ik leerde die avond in december op een vrij pijnlijke manier: grappig zijn is meer dan grappen schieten. „Grappen schrijven is een bepaalde manier van denken en dat kan je goed trainen”, vertelt de Nederlandse hoogleraar cultuursociologie Giselinde Kuipers die sinds kort werkt aan de Katholieke Universiteit Leuven. Ze deed jarenlang onderzoek naar humor. „Maar grappig zijn is eigenlijk een recept waarbij je verschillende ingrediënten moet doseren. Heel belangrijk is dat een comedian de zaal goed aanvoelt. Maak verbinding en reageer op de signalen van het publiek. Je zegt eigenlijk: ik ga met jou mijn wereldbeeld delen en ik hoop dat je meegaat. Maar je moet continu checken of ze wel mee zijn.” Een grap heeft ook altijd iets grensoverschrijdends. „Het is wel zoeken naar een balans. Als je meteen losgaat, kan het publiek denken: wat is dit voor hufter? En over sommige groepen mag je hardere grappen maken dan over andere.” Waarom? Door ingrediënt nummer drie: „Humor haalt dingen omlaag. Als je grappen maakt over mensen die een zwakkere positie hebben in de maatschappij kan het publiek denken: dit vind ik niet meer grappig. Maar mensen vinden het juist wel grappig als je machthebbers uitdaagt.” Kuipers: „Ten slotte moet je iets met je uiterlijk of met je stem doen waardoor mensen begrijpen dat je niet serieus bent. Maar dat verschilt ook per opleidingsniveau van het publiek.”

Ik denk terug aan mijn avond in Wijdenes en er vallen kwartjes. Ik vermoed dat het dorp met meer koeien dan inwoners mij bij mijn eerste zin al kwijt was: „Hallo ik ben Anouk, ik ben een idealist en ik eet geen vlees.” Ik ben na die realisatie in de war, betekent dit dat ik mijn materiaal dan moet aanpassen aan het publiek?

„Nee”, zegt Van der Veen. „Comedy wordt juist interessanter als je je eigen verhaal vertelt. Ik heb een beetje idealeschoonzoonuitstraling en mijn optredens gingen daarom nooit fout, mensen moesten altijd wel lachen. Maar bij mij ging nooit het dak eraf. Ik heb nu geleerd om nog persoonlijker te worden en daarmee ook grensoverschrijdender. Dat betekent dat mensen mij soms echt niet trekken. En ja, ik moet daarom harder werken om hen voor me te winnen. Maar als dat nu lukt, lachen ze zoveel harder.” Hij schrijft zijn materiaal ook anders. „Vroeger ging ik in een café zitten, keek ik om me heen, zag een lamp hangen en dacht ik: wat zou het publiek daar grappig aan vinden? Nu denk ik: wat wil ik zeggen?”

Je eigen verhaal mengen met het beeld dat andere mensen van je krijgen, is dat wat een goede comedian doet? Ik denk na over mijn eigen persoonlijkheid. Ik ben een veel te fanatieke, dunne veganist die vrij streng is voor zichzelf en voor de mensen om zich heen. Dat moralisme vinden sommige mensen in het publiek natuurlijk superfrustrerend. Ik besluit de frustratie die ik opwek te gebruiken in mijn optreden. Het publiek lacht direct om mijn nieuwe introductie. Even denk ik weer dat ik het heb begrepen.

Maar dat kan ik wel vergeten, lacht Van der Veen. „Uiteindelijk heb ik ook weer veel losgelaten van wat mensen adviseerden: iedereen is namelijk op zijn eigen manier grappig. Als comedian moet je om beter te worden de hele tijd dingen uitproberen waar het publiek niet altijd meteen goed op reageert. En als je een aantal goede avonden hebt gehad en denkt dat je eindelijk begrijpt hoe comedy werkt, gaat het de volgende keer weer helemaal mis.”

Hoezo zijn vrouwen niet grappig?

Een nieuwe lichting vrouwelijke cabaretiers stuit nog op het vooroordeel dat vrouwen geen humor hebben.

Als cabaretier Anne Neuteboom (28) naar de kapper gaat, verzint ze vaak een excuusberoep. „Ik vind het moeilijk om te zeggen dat ik cabaretier ben. Mensen vragen: ‘Vertel eens een grap’. Of ik hoor: ‘Echt? Ik vind vrouwen niet grappig’.”

Maya van As (27) werd feminist op het podium. Te vaak kreeg ze een seksistische opmerking naar haar hoofd na haar voorstelling. „Ik deed een keer mee aan een improvisatie-uitvoering. Aan het einde kwam er een man naar me toe die in mijn wangen kneep en zei: ‘Nou je hield je goed staande tussen die mannen hè’. Ik stond perplex.”

Eva Crutzen (30) krijgt na bijna elke voorstelling ‘een drol in de vorm van een compliment’. „Dan komt er iemand naar me toe die zegt: ‘Ik vind vrouwen niet grappig’. Om daaraan toe te voegen: ‘Maar jou wel’.”

Een nieuwe generatie jonge vrouwelijke cabaretiers bestormt sinds een paar jaar het cabaretpodium. Ze treden in het spoor van een bescheiden groep vrouwelijke cabaretiers die doorbrak naar een groot publiek, onder wie Brigitte Kaandorp, Lenette van Dongen, Claudia de Breij, Sara Kroos, Sanne Wallis de Vries en Paulien Cornelisse. De nieuwe lichting is geboren in de jaren 80 en 90 en vaak opgegroeid met andere rollenpatronen dan de generatie daarvoor. Ze merken echter dat een deel van het publiek vasthoudt aan een onuitroeibare overtuiging: vrouwen zijn niet grappig.

Van As: „Ik ben door mijn ouders opgevoed met de gedachte dat het niet uitmaakt of ik man of vrouw ben, maar ik merkte na een optreden dat ik op mijn vrouwelijkheid werd beoordeeld, niet alleen op mijn grappen. Kijk het is hier geen Saoedi-Arabië, ik denk dat ik evenveel kansen krijg van theaters en impresariaten als mijn mannelijke collega’s, maar het is een soort sluimerende overtuiging die invloed heeft op het publiek en die zich uit in seksistische opmerkingen achteraf. Ik heb daarom het idee dat ik harder mijn best moet doen om het publiek voor me te winnen.”

1-0 achter

Giselinde Kuipers is cultuursocioloog aan de Universiteit van Amsterdam, heeft in diverse landen onderzoek gedaan naar humor en was jarenlang hoofdredacteur van het wetenschappelijke tijdschrift HUMOR. Volgens haar belemmert de overtuiging van het publiek vrouwen op het podium. „Vrouwen staan onbewust 1-0 achter. Humor is immers een afspraak. Als publiek moet je een besluit nemen voordat je de zaal in gaat: alles wat nu wordt gezegd, wil ik leuk vinden. Negatieve overtuigingen over vrouwen en humor zorgen ervoor dat het publiek onbewust minder enthousiast reageert.”

Feit is dat vrouwen minder vaak hun brood verdienen met grappen maken op een podium. Dit seizoen telt cabaretwebsite Zwarte Kat vier keer zoveel mannen als vrouwen op het cabaretpodium: 24 vrouwelijke acts tegenover 92 mannelijke; naast 6 gemengde groepen. Een vergelijkbare verdeling vertonen de drie grote cabaretfestivals: bij het Amsterdam Kleinkunst Festival, Leids Cabaret Festival en Cameretten, gaan vrouwen er veel minder vaak met de winst vandoor. Terwijl cabaretcarrières vaak daar beginnen.

Hoe kan dat? Volgens evolutionair psycholoog Gill Greengross van de Universiteit van Wales blijkt uit zijn onderzoek dat grappen van vrouwen minder gewaardeerd worden. „We hebben onderzoek gedaan waarbij mannen en vrouwen anoniem grappen op moesten schrijven en die lieten we lezen aan proefpersonen. Wat bleek? De grappen van mannen werden leuker gevonden.”

Zijn verklaring is evolutionair. „Het is belangrijk voor mannen om grappen te maken. Humor is onbewust gerelateerd aan voortplanting. Vrouwen zijn kieskeurig in het uitzoeken van hun partner, omdat ze een man willen die goed voor het nageslacht zorgt. Voor vrouwen is het daarom belangrijk dat ze een intelligente man kiezen. Uit onderzoek blijkt dat humor een goede graadmeter is voor iemands intelligentie. Kort door de bocht is de conclusie: mannen maken grappen, vrouwen lachen daarom.” Giselinde Kuipers kent de cijfers. „Sociologen, antropologen en taalkundigen doen regelmatig onderzoek naar gesprekken uit het dagelijks leven. Daaruit concluderen ze dat in veel interacties vaker om mannen wordt gelachen dan om vrouwen.’’

Maar Kuipers heeft moeite met de verklaring van Greengross. „We lachen sowieso minder om vrouwen, ondanks het niveau van de grap.” Daarnaast leren vrouwen niet om grappig te zijn. „Dat mannen grappen maken en vrouwen lachen is iets wat we geloven, en daarom wordt het waar.” En er is nieuw onderzoek dat uitwijst dat de verschillen minder sterk worden. „In enkele studies uit Australië en Nieuw-Zeeland vonden de onderzoekers dat om de grappen van vrouwen vaker gelachen wordt.”

Machtsgreep

Humor heeft ook te maken met macht. Kuipers: „Het maken van een grap is een soort machtsgreep. Het is een vrij dwingende manier van jezelf presenteren. Veel onderzoek laat zien dat we sneller lachen om mensen die we meer macht toekennen. Zo lachen we eerder om de grap van de baas dan om die van een collega. En in veel samenlevingen hebben vrouwen een lagere status.”

Een obstakel is ook dat we graag lachen om grappen die grof zijn. Kuipers: „Veel humor is grensoverschrijdend en taboedoorbrekend en dat zien wij niet als ‘vrouwelijk’.” Vrouwen moeten die weerstand overwinnen. „Van vrouwen wordt verwacht dat ze lief en mooi zijn en dat ze morele grenzen bewaken. Dus mannen worden beloond om grappig te zijn, terwijl vrouwen er onbewust een beetje op worden aangekeken. Dan moet je als vrouw wel heel graag deze kwaliteit willen ontwikkelen.”

Van As herkent de redenering. Na een voorstelling kwam een keer man naar haar toe. „Hij zei: ‘Wat was je grof voor een meisje. Terwijl je zo mooi bent. Wat zonde’.” Ze schrok ervan. „Dat verrast mensen. Vroeger werd humor vaak gekoppeld aan lelijkheid. Komisch zijn was gekke bekken trekken of mensen een podium geven die afweken van het schoonheidsideaal.”

Grof zijn, is dus niet ‘vrouwelijk’. Paradoxaal wordt vrouwelijke cabaretiers verweten te zachte grappen te maken, legt Van As uit. „Mensen hebben het vaak over ‘vrouwencabaret’. Ik vroeg ooit aan iemand wat hij daarmee bedoelde. Hij zei: ‘Oppervlakkig en inhoudsloos cabaret’. Dus als vrouwen slecht cabaret maken, heet het vrouwencabaret. Als mannen slecht cabaret maken, vinden mensen het gewoon slecht.”

Crutzen: „Ik snap wel waar het vandaan komt. Ik vond ook dat er een periode was waarin veel vrouwelijke cabaretiers op het podium stonden met zeikonderwerpen. Vrouwelijke kwaaltjes en gedoe. Maar dat is allang niet meer. Cabaretiers als Brigitte Kaandorp, Louise Korthals en Martine Sandifort praten over de grote thema’s van het leven: liefde, dood, loslaten, eenzaamheid. Zeggen dat vrouwencabaret oppervlakkig en inhoudsloos is, is dom en generaliserend. Ik begrijp eigenlijk niet dat ik dat uit moet leggen.”

De drie denken dat de kijk op vrouwelijke cabaretiers zal veranderen nu er steeds meer vrouwen het podium op klimmen. Crutzen: „Het is een natuurlijk proces. Dat zorgt ervoor dat jonge meiden meer inspiratiebronnen hebben en er sneller voor kiezen cabaretier te worden. Mensen leren vanzelf dat er niet zoiets bestaat als ‘de vrouwelijke cabaretier’.”

Interview Nienke Plas: ‘Ik zat liever thuis op de bank, dat was veiliger’

Nienke Plas noemt zich social comedian. Vanachter een camera schiet ze via YouTube, Facebook en Instagram grappen de wereld in. Op 3 oktober gaat haar cabaretvoorstelling in première.

Nienke Plas praat niet in zinnen, maar in grappen. En ze sjeest in gesprekken. In haar HAHALOG op YouTube komen er minutenlang in rotvaart rare ideeën, doorgeschoten gedachten en hilarische anekdotes uit haar mond. Vaak niet gepland. „Ik denk van tevoren even na over een onderwerp, bespreek dat met mijn verloofde, zet een kwartier later de camera aan en ga dan gewoon freewheelen.”

Inmiddels heeft ze op haar Instagram-pagina 526.000 volgers, op Facebook 147.000 en 280.000 fans op haar YouTube-account, waar ze haar HAHALOGS, een soort stand-up comedyvideo’s maar dan voor een camera, even heeft verwisseld voor haar #ShittyDiary, een dagboekverslag vol humor. Daarnaast schrijft ze een column in &C, het blad van Chantal Janzen, zat ze in Expeditie Robinson, heeft ze een rol in de nieuwe Nederlandse film F*ck de Liefde, presenteert ze programma’s voor KRO-NCRV, RTL en het Algemeen Dagblad, is ze genomineerd voor de Televisierring en heeft ze sinds kort haar eigen cabaretvoorstelling waarmee ze donderdag in première gaat.

Haar opkomst is opmerkelijk. Nienke Plas is 33 jaar, niet echt piepjong meer: waar was ze al die tijd? „Dat heb ik mezelf ook afgevraagd natuurlijk. Ik wilde als kind altijd al optreden. Maar mijn plankenkoorts was groter dan mijn honger naar het podium. Ik trad wel eens op, maar als het dan niet goed ging, stopte ik gewoon. Ik vond het te spannend wat andere mensen vonden. En ik had mijn lichaam ook niet onder controle joh. Mijn armen deden raar, mijn hoofd werd rood, mijn ademhaling kroop omhoog. Ik zat daarom liever met een badjas thuis op de bank, dat was een stuk veiliger.”

Ze probeerde het wel af en toe. Op haar zeventiende doet Plas mee met de eerste Idols maar krijgt te horen dat haar stem „te kinderlijk is”. Op haar 22ste wordt ze afgewezen voor een theateropleiding. „Welke weet ik niet eens meer. Ik heb het verdrongen.” Een paar jaar later volgt ze een cabaretcursus. „Ik had gemerkt dat ik een gangmaker kan zijn. Vriendinnen moesten vaak heel hard lachen om mijn verhalen.” In de lessen is ze populair. „Voor de uitvoering zeiden mijn collega’s: ‘o, je bent zo goed, als ik tijdens de uitvoering maar niet achter jou moet’. „Maar bij de uitvoering ‘wilde ik dood’. Niemand lachte. Alleen mijn beste vriendin. Het was vreselijk. Ik dacht, als het zo moet, laat maar.”

Tot die ene avond in januari, drieënhalf jaar geleden. Nienke past thuis op haar zoon, haar vriend is stappen in een tent in Amsterdam. Ze krijgt een appje. „Wat jammer dat je er niet bent, Lady Gaga komt optreden. Ik dacht, waarom word ik genaaid door het universum? Ik heb mijn vriend geappt om te zeggen dat hij naar huis moest komen zodat ik naar het optreden kon, maar dat wilde hij niet. Op camera heb ik toen mijn hart gelucht. Aan het einde heb ik nog even mijn middenrif opengezet en een liedje van Lady Gaga a capella eruit geperst. Daarna ben ik gaan slapen.”

De volgende dag hoort ze haar vriend, Resley Stjeward, schateren op het toilet. „Wij zijn zo’n stel dat met de deur open kakt. Hij vroeg: heb je gezien hoeveel mensen deze video hebben geliked? 400 likes, nogal veel voor een onbekend iemand.

„Hij zei: dit is wat je wilt. Je hebt een podium voor jezelf gecreëerd en gebruik dat. Je moet nu springen. Binnen twee weken hebben we mijn Facebookaccount omgezet naar een pagina en heb ik mijn eerste video gemaakt over Ariël die haar benen niet kan sluiten. Dit durfde ik wel, in mijn eigen huiskamer ging ik niet dood. Ik werd daarna steeds vaker uitgenodigd om ergens te spreken. En elke keer brokkelde de onzekerheid in me af.”

Cabaret

Terwijl haar vlogs steeds populairder worden, ontstaat het idee om een cabaretvoorstelling voor het theater te gaan maken. Haar show gaat over haar aanloop naar dat ene filmpje dat haar leven veranderde. „Hoe ben ik de Nienke geworden die ik nu ben?” Haar regisseur is Jessica Borst, niet de minste. Ze regisseerde al eerder Dolf Jansen, Brigitte Kaandorp, Sara Kroos, Louise Korthals en Pieter Derks. „De eerste keer dat ze me zag, zei ze: je hebt talent. Dat vond ik zo fijn. Kijk, ik hoef niet duizenden veertjes in mijn naad te hebben, maar zij is een kenner, ze heeft het vak bestudeerd, haar compliment gaf me toch bevestiging.”

Haar eerste try-outs gaan goed. „Bij de eerste heb ik nog wel even geknetterd als een pruttelpan vooraf hoor, maar mijn hoofd had al veel meer rust. Het is natuurlijk ook even wennen, comedy in het theater is wel iets anders dan comedy achter een camera. In mijn vlogs zeg ik dingen maar één keer, op het podium moet ik de hele tijd dezelfde teksten blijven herhalen en elke keer moeten ze klinken alsof ik die op dat moment verzin. Dat gaat goed, maar soms maak je contact met iemand op de eerste rij en dan denk je opeens, nou ja, die man lijkt wel op mijn oude leraar. Dan ben je helemaal uit je focus. En dat merkt het publiek.”

Haar show vervangt haar vlogs niet. Elke maandag en donderdag publiceert ze op YouTube een #ShittyDiary. Ze houdt van social media, al is dat gek genoeg ook de plek waar negativiteit de wet volgt van de zwaartekracht: het is er altijd. Vindt ze dat niet erg? „Ik vind het nu soms juist lekker om te reageren op van die zeikerds. Ik heb wel eens een comedyfilmpje gemaakt voor een bedrijf en iemand had daarop gereageerd met: slechtste reclame ooit. Dan ga ik even op zijn profiel kijken, even kijken wat zijn werk is en wie zijn vrienden zijn. En vervolgens maak ik een grapje dat net even te waar is. Ik zei: jouw hoofd ook. Hij haalde het commentaar vrij snel weg.”

Ze is inmiddels een stuk zelfverzekerder. „Nu denk ik wel eens: jeeeetje, ga je goed, met je lange aanloop. Maar blijkbaar had ik dit nodig.”

Interview cabaretier Kees van Amstel: ‘Ik kan niets. Ik moet van deze aarde af. Waarom ben ik artiest’

Kees van Amstel begon pas eind dertig met cabaret. Te laat, denkt hij. Al lijkt de parttime leraar nu op zijn 54ste door te gaan breken. „Ik had als leraar alles in de vingers maar op het podium werd ik zo ontzettend onzeker.”

Hij heeft het vaker gehoord, verzucht Kees van Amstel (54). Hij ziet er inderdaad uit als een typische leraar, dokter of ambtenaar. „Cabaretier Johan Goossens zei ooit: daar komt de hoofdboekhouder aan.” Van Amstel vertrekt even met zijn gezicht. „Dat is niet leuk om te horen. Maar ik kan hem niet ongelijk geven. Je wilt het niet zijn, maar je hoofd verander je niet.”

Bij het satirische tv-programma Klikbeet maken ze gretig gebruik van zijn uiterlijk. Van Amstel speelt geregeld de saaie burgersukkel, al stopt hij de rollen wel vol opgekropte seksuele verlangens, woede-uitbarstingen of totaal hysterisch verdriet.

Zo ver van zijn eigen leven staan die rollen van Klikbeet niet. Kees van Amstel is werkelijk twee dagen per week leraar en heeft daarnaast ook een rauwere, maar niet Klikbeet-geflipte rand. „Ik ben ooit een keer meegegaan met Ajax-supporters naar Groningen. Kom ik in dat stadion toch in een totale sloop terecht. Een jongen achter me schreeuwde: jij daar, trekken aan dat rek. Ik dacht eerst: nee, dat doe ik niet. Maar ik kon niet terug, anders werd ik zelf in elkaar geslagen. Stond ik daar aan dat hek te trekken.” Met een zacht Mr. Bean-stemmetje: „Joduuuh joduuh joduuh. Ondertussen zoomde de NOS-camera vol op mijn gezicht in. Ik dacht, goh dit zullen mijn leerlingen leuk vinden.”

Over het spanningsveld tussen een rustig leventje en zijn avontuurlijke kant gaat zijn nieuwe voorstelling: Een bang jongetje dat hele enge dingen doet.

Waarom ging je mee met die Ajax-supporters?

„Hoe noem je het als je geen keuze kan maken omdat je bang bent om die keuze te maken? …Fear of missing out. Ik wil bijzondere dingen ervaren, dingen meemaken. Ik ben jarenlang reisleider geweest. Dan beleef je ook de idiootste dingen.”

Je was leraar, eind dertig en ging opeens als comedian op een podium staan. Is dat hetzelfde?

„Dat weet ik eigenlijk nog steeds niet. Ik had comedy in Londen gezien en dacht: dit wil ik ook. Vlak daarna was ik met vrienden bij het casino en we stonden bij de roulettetafel. Ik zei: als hij op één valt, dan ga ik ook ooit ergens optreden. Die roulette draaide en ja hoor, hij kwam terecht bij de één. Nee nee nee zei ik, laf dat ik was, als hij nog een keer op één komt dan ga ik echt optreden. Je raadt het al, weer op een één. Ik kon niet meer terug.

„Het eerste optreden ging eigenlijk wel goed. Mijn relatie was net uit en daar ging ik over tekeer op het podium. Na een paar optredens vroegen ze bij Comedytrain of ik auditie wilde doen. Ze zeiden daar: je wordt het niet, er doen ook ervaren mensen mee, maar dan krijg je te horen wat je niet goed doet en dat is nuttig. Dat vond ik een heerlijke positie, ik had niets te verliezen. Stond de dag na de auditie Raoul Heertje opeens op mijn voicemail: ‘Ja ik ga het gewoon zeggen: je bent aangenomen.’ Ik heb hem geschrokken teruggebeld: ik heb een volledige baan als leraar, ik weet niet of ik dit wel wil. Hij reageerde boos: vind je het leuk of niet? Als je het leuk vindt, dan tot in september.”

Wat heb je geleerd bij Comedytrain?

„Bij Toomler deed ik in het begin vooral korte stukjes met grappen. Je trekt een soort sprint. Grapjes zijn leuk, ze zijn de koekjes voor je publiek, maar de verhalen beklijven. Daar kwam ik na jaren pas achter. Elk jaar ga ik naar België waar ik een cursus volg bij een Belgische regisseur. De eerste keer dat ik daar was zei hij [Van Amstel doet een Vlaams accent na]: ‘We gaan eerst praten. Niet over koetjes en kalfjes, maar over het grootste trauma in je leven.’ En ineens ga ik vertellen, een verhaal dat ik bijna niemand had verteld. Dat ik een vriendin had. We woonden samen. Ze is zwanger. We hadden feest gevierd, yes we gaan het doen. Ik was in euforie. Ik zei: ik ga een ander huis kopen, waar moet de wieg staan, zal ik een dag minder gaan werken? Na een maand kwam ik thuis, ze zat op de bank en zei: ik heb het weg laten halen.

„Dat verhaal had ik alleen aan een vriend verteld. Mijn ouders wisten nergens van. Maar ik moest het van die regisseur aan een groot publiek vertellen. Aan het einde kwam er een man naar me toe, [Vlaams accent]: ‘Dat verhaal snijdt door mijn keel, dat is geen kunst meneer. Ik heb pijn, jah.’ Dat was voor mij wel een realisatie wat verhalen kunnen doen in het theater.

„Ik heb dit verhaal uiteindelijk ook in mijn eerste solo verteld. Ik weet nog goed dat mijn moeder na afloop naar me toe kwam: ‘Kees wanneer kom je bij ons eten? En je vader en ik willen graag weten, wat fictie en werkelijkheid is in voorstelling.’”

Waarom had je het niet eerder verteld?

„Ik dacht echt: dit gaan ze zo verschrikkelijk vinden. Dit is wat mijn moeder zo graag wil. Misschien dacht ik, onbewust, ik heb dit nog nooit uitgesproken, ze doet dat meisje wat aan. En misschien was het ook een soort schaamte.

„Ik leerde trouwens bij Comedytrain ook veel over mijn karakter. Als docent was ik redelijk zeker van mezelf. Ik was iemand: zat in landelijke leerplancommissies, had een schoolboek geschreven. Ik had de onderwijswereld in de vingers. Lastige klas, leuke klas, het maakte niet uit. Maar op dat podium werd ik zo ontzettend onzeker. Mijn eerste avond stond ik met Najib Amhali, Marc-Marie Huijbregts en Eric van Sauers in de line-up. Ik dacht, ze zijn gek bij Comedytrain. Ik kwam maar met zes minuten aan grapjes. Ik was zo nerveus. Ze vroegen me: ‘Ben je zenuwachtig, dan moet je buiten gaan kijken.’ Daar stond Marc-Marie Huijbregts van de zenuwen over te geven. Blijkbaar hoort het ook wel bij het vak van comedian. Artiesten zijn fijngevoelig. Je wilt niet falen en bij stand-upcomedy is het wel meteen duidelijk wanneer je faalt: als het publiek niet lacht. Als dan twee grappen niet werken denken mensen: hé, het clowntje is stuk.

„Natuurlijk gingen optredens ook niet goed. Vroeger verprutste ik het te vaak. In plaats van dat ik de tijd nam en rustig nadacht over wat ik ging doen, keek ik naar het publiek ken dacht: o, wat erg, deze mensen gaan mij niet leuk vinden. Uit paniek ging ik dan iets anders doen en dat viel dan helemaal verkeerd. Dan dacht ik: zie je nou, ik kan niets. Ik moet van deze aarde af. Waarom ben ik artiest?”

Als je ouder wordt, word je ook zelfverzekerder, zegt mijn moeder altijd.

„Nou, niet deze jongen. Tim Fransen kwam een tijd geleden naar mij toe en zei [met wat lomere stem]: ‘Ik zag je vaak in Toomler. Ik dacht altijd, jeetje wat is die gozer zelfverzekerd op dat podium. Maar nu ken ik je en weet ik wat voor onzeker wrak je bent.’ Al voel ik me tijdens avondvullende voorstellingen een stuk rustiger, dan hoef ik minder met alleen maar grappen te scoren.

„Maar ik ben recent voor die onzekerheid naar de psycholoog gegaan. Ik heb aan haar gevraagd: ‘Hoe kan iemand die met zoveel liefde is opgevoed, zich zo vaak zo onzeker voelen? Ik mocht alles van mijn ouders en ze stonden altijd klaar voor me. Ik ben niet gepest. Ik had en heb een leuk leven.’”

Wat was de conclusie?

„Ze zei niet zo veel. Na tien sessies wilde ik zo langzamerhand wel weten of het goed ging. ‘Zo werkt het niet’, zei ze dan. Ik heb op een gegeven moment letterlijk gezegd: ‘Ik heb het gevoel dat ik het hier ook niet goed doe.’”

Je werd onzeker van de psycholoog?

„Ja, eigenlijk wel. Conclusie: ik weet het nog steeds niet.

Je bent in 2002 bij Comedytrain gekomen. Het is nu 2019. Toen ik zei dat ik je ging interviewen wisten veel mensen niet wie je was.

„Ik ben te laat begonnen. Als je bekend wilt worden als cabaretier, dan heb je televisie nodig. En bij televisie willen ze jonge mensen. Ik heb vaak meegewerkt aan een pilot en dat ik achteraf te horen kreeg dat ik te oud was voor de doelgroep.”

Hoe gaan we als maatschappij om met ouderdom?

„Bij televisieprogramma’s maak je geen schijn van kans als je ouder bent dan 49. Alleen jong is interessant. Het is om moedeloos van te worden.”

Je bent 54, wil je nog steeds kinderen?

„Het is lang een van mijn grootste verlangens geweest. Maar ik vind mezelf nu te oud. Het verdriet is ook minder geworden. Ik vraag mezelf ook wel eens af: is dit ook de fear of missing out? Wil ik echt een kind? Zo’n kind neemt je hele leven over. Ik weet niet eens of ik de tijd terug had willen draaien. Ik ben gaan optreden omdat die relatie na die abortus is gestrand. Dat was mijn materiaal. En als ik een kind had gehad, had ik geen tijd gehad om in vieze kroegen te staan. Dan had ik luiers moeten verschonen. Ik heb nu een rijker leven. Die malle artiesten nemen me mee in een andere wereld. Ik heb andere boeken gelezen en heb scherpere gesprekken. Misschien als ik vader was geworden en enkel leraar was gebleven, dat ik in totaal gelukkiger zou zijn, maar ik zou ook een saaier leven hebben.”

Dan zou jouw avontuurlijke kant geen plek krijgen?

„Ja. Die spanning en die ontlading, het applaus van het publiek, het gevoel dat een voorstelling gaat lukken, dat is fantastisch. Daarom sta ik op het podium, denk ik.”

Interview cabaretier Patrick Nederkoorn ‘Onoprecht zijn gaat me steeds slechter af’

In zijn voorstelling ‘Ik betreur de ophef’ fileert Patrick Nederkoorn zichzelf als oud-raadslid van Amersfoort. „Ik pel mezelf elke avond opnieuw af totdat er een hoopje mens overblijft.”

Cabaretier Patrick Nederkoorn was begin 2012 op zaterdagochtend vroeg op weg naar het talentenklasje van D66. Zijn regisseur en oud-leraar Pieter Bouwman belde. Gek, zijn regisseur is nooit voor 12 uur op. Uit het niets, zonder te weten waar Nederkoorn naar op weg was, riep hij door de telefoon: „Als je niet stopt met die politiek werk ik nooit meer met je.” En hij hing op.

Volgens Bouwman was je aan het begin van de Koningstheateracademie een ijdel mannetje en had je een houding ontwikkeld door de politiek.

„En dat ijdele praatte ik naar mezelf toe goed. Ik zei: het is geen ijdelheid, ik ben gewoon heel goed in bepaalde dingen. Pieter zei me: als je zo blijft, heb je niets op het podium te zoeken. Hij had gelijk, ik was vooral buitenkant geworden. De pleasende, vriendelijke jongen die politieke spelletjes speelde. Wat deed ik daar? Welke idealen had ik? Ja, ik hield van politiek, ik vind het een ontroerend concept: dat we met elkaar accepteren dat we het niet alleen kunnen en elkaar nodig hebben om wat van de wereld te maken. Bij de plaatselijke partij ‘Jouw Amersfoort’ zochten ze nieuwe mensen; het was een kans en ik greep hem.”

Je had helemaal geen idealen toen je begon?

„Weet je wat het gênantste was? Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 ging ‘Jouw Amersfoort’ over in D66, een partij waarmee ik me eigenlijk voorheen niet identificeerde. Een jaar na de verkiezingen werd ik daar fractievoorzitter van. Op dat moment dacht ik pas: laat ik het verkiezingsprogramma maar eens gaan lezen. Dat is wel ernstig toch? Ik had ook te vaak stukken van tevoren niet bekeken en dan deed ik alsof ik dat wel had gedaan. Dat gebeurt natuurlijk heel vaak in de raad want je moet elke week honderden pagina’s doornemen terwijl velen ook nog een baan hebben. Ik ben overigens nooit een raadslid tegengekomen die eerlijk zei: sorry, ik zit hier maar ik heb het niet gelezen. Waarom niet? Waarom kunnen we niet oprecht zijn?”

Maar wat deed je daar dan?

„Ik vond de politiek gewoon een fantastisch spel. Ik hou van smoezelige spelletjes. Ken je weerwolven? Daar spreek je af: ik mag tegen jou liegen. Ik doe alsof ik de onschuldige burger ben en ondertussen ben ik maffialid. Maar ik heb dat spel ooit gespeeld op mijn stage en opeens begonnen andere stagiairs te huilen. Ik begreep er niets van. Zij zeiden: waarom lieg je tegen mij? Ik zei: waarom lieg ik? We zijn toch een spel aan het spelen? Zij vonden zo heftig dat ik er geen enkele moeite mee had om te liegen.”

Word je zo in de politiek of was je al zo?

„Ik ben er altijd heel goed in geweest om aan te voelen wat er speelt bij een zaal, een gezin of een persoon. Hoe meer contact ik vroeger had met een docent, hoe beter ik mijn best ging doen bij zijn vak. Ik voelde heel snel wat er van mij werd verwacht in de politiek, hoe het spel werd gespeeld en daar was ik gewiekst in. Maar ik was ook heel jong, ik was nog helemaal niemand. Zoals ik in de voorstelling zeg: het is moeilijk mens worden in de politiek. In een omgeving waar vorm vaak belangrijker is dan inhoud.”

Is je voorstelling veranderd na de verkiezingsuitslag in maart?

„Ik heb wel gefascineerd naar de uitslag gekeken. Blijkbaar zijn de grote gevestigde partijen steeds slechter in staat om mensen aan zich te binden. Ik ben onderdeel geweest van die klassieke partijen. Ik stel mezelf in de voorstelling nu wel de vraag: heb ik bijgedragen aan het dalende vertrouwen? Heeft mijn optreden de politiek goed gedaan?”

Je neigt naar nee?

„Ja. Ik zeg in de voorstelling: het huis van de democratie deugt wel, maar wie er komen en hoe we daar met elkaar omgaan, deugt niet. Politici kijken naar peilingen en kiezers, en zijn de hele tijd bezig met de vraag: doe ik het goed volgens die bepaalde groep? Veel politici worden dan glad en geslepen, en vergeten te vechten voor een groter ideaal. Voor iemand met mijn karakter, iemand die wil pleasen, is het een gevaarlijke omgeving. Wanneer je een verbinder probeert te zijn zonder je eigen gevoel mee te nemen, word je gewetenloos op een bepaalde manier. Die onoprechtheid is denk ik wat zoveel mensen frustreert en wat ervoor zorgt dat mensen het vertrouwen verliezen. Maar mijn voorstelling is niet voor mensen die al het vertrouwen al zijn verloren. Ik ben ook niet cynisch over de politiek. Ik denk dat deze voorstelling er echt is voor mensen die bij de gevestigde politiek horen, en die zich te weinig afvragen: wat is dit voor wereld, en deugt die wereld wel? De tragiek is dat bij partijen als FVD de signalering van bepaalde problemen wel klopt, maar de oplossing niet. Toch vind ik het niet raar dat mensen dat denken: laat die partij het dan doen.”

Je won twee weken geleden de Annie M.G. Schmidtprijs voor een lied uit Leuker kunnen we het niet maken, een duo-voorstelling met Jan Beuving. Maar je zingt helemaal niet in je eigen voorstellingen.

„Omdat ik geloof dat je de vorm moet zoeken bij de inhoud die je hebt. Bij deze voorstelling zou ik het heel gek vinden als daar opeens een lied in zit. En dat was bij mijn andere voorstellingen ook zo.”

Toen ik hoorde dat je genomineerd was voor de Annie M.G. Schmidtprijs dacht ik eerlijk gezegd: dat zal vast een mooie tekst van Jan Beuving zijn, maar ik ben benieuwd hoe iemand die nooit zingt, het uitvoert. Bleek je prachtig te kunnen zingen.

Lachend: „Dat heb ik heel vaak gehoord. Jan heeft ook een fantastisch verhaal geschreven en Tom [Dicke, red.] een heel mooie compositie gemaakt. Ik ben daarom heel blij dat mensen niet vinden dat ik het lied heb vernacheld met mijn uitvoering. Daar was ik toch onzeker over. Ik ben geen klassieke zanger. Geef me een melodie en ik heb hem niet meteen onder de knie. Ik ben meer een acterende zanger. Ik wil een verhaal vertellen. Dat is ook wat de jury tegen mij zei. Dat ik in een lied de randen van de emoties opzoek. Dat vond ik op de Koningstheateracademie ook prachtig om te doen. Ik heb veel liedjes van Jacques Brel gezongen.”

Wat heb je er nog meer geleerd?

„Ik ging naar de opleiding nadat ik al politicologie en theologie had gestudeerd. Ik was de slimme rationele jongen met de goede cijfers. Maar op een cabaretopleiding is het niet zo dat de student die de meest geschoolde opmerkingen maakt, de beste cabaretier wordt. We moesten bijvoorbeeld pilates doen. Je hebt daar de oefening ‘de zaag’. Dat was elke keer een worsteling. Ik dacht: er is echt niemand op de wereld die nu denkt, die jongen doet de zaag. Ik had geen controle over mijn lichaam.

„Maar het was heel goed voor me. Ik kwam daar eigenlijk binnen als een wandelend hoofd en ontdekte dat ik ook nog een lichaam was. Het klinkt misschien gek, ik wist natuurlijk wel al dat ik een lichaam had, was het al eens tegengekomen in de spiegel, maar ik kwam erachter dat je ook kon luisteren naar dat lichaam, naar onrustgevoelens en verlangens. We hebben die vaak in het dagelijks leven uitgeschakeld, doen alsof ze er niet zijn. Maar die ervaringen maken ons wel mens.”

Je gebruikt die gevoelens ook op het podium. In je eerste voorstelling ‘Code Rood’ was je een gewetenloze mantelzorger. Je regisseur zei daarover: „Ik heb hem laten geloven dat hij een personage speelt.”

Met een lachend gezicht vol verbazing: „Zei hij dat? Wat vals zeg. Oooh, nee, dat is niet zo. Toch?” Keert even in zichzelf. „Nee! Dat is niet zo.” Verbouwereerd: „Ik vermoord iemand in die voorstelling.”

Je keuze voor Pieter Bouwman is opvallend. Hij staat erom bekend mensen niet te sparen. Waarom gaat een ijdele jongen met Pieter Bouwman werken?

„Ik heb ook met een aantal andere regisseurs gewerkt, totdat ik er dan weer achter kwam dat ik hen had ingepalmd. Pieter is niet in te palmen. Hij is niet bang om ruzie te maken en hij kan na veertien keer nog zeggen: ja maar waarom zeg je dit, wat voel je echt, wat is je echte gedachte? Pieter zegt altijd: je kan pas echt troosten en mensen aan het lachen krijgen als je je vuilnisbak met zooi op tafel gooit. Hij heeft me in het begin van onze samenwerking ook een lijst laten maken met al mijn vervelende eigenschappen en van daaruit moest ik gaan maken. Die pleasende, gevatte, vriendelijke, toegankelijke, verbindende jongen heeft Pieter er behoorlijk uitgeramd.

„En hij leerde me vragen stellen. Dat je als cabaretier niet het antwoord hoeft te hebben. Dat is echt anders dan in de politiek. De politiek wil de wereld kleiner en overzichtelijker maken om mensen het idee te geven dat er makkelijke antwoorden zijn. Cabaret stelt vragen en maakt de wereld juist opener. Het gekke is dat theater vaak wordt gezien als een verzonnen wereld en politiek als de realiteit, maar in het theater ben ik eerlijker dan ik in de politiek ooit ben geweest.”

Interview Jan Beuving: ‘Ik ben een regelfetisjist op het ziekelijke af’

Hij maakte van wiskunde een cabaretonderwerp. Over twee weken gaat zijn nieuwe show Rotatie in première. Jan Beuving houdt van stevige grenzen stellen. „Het is fijn als dingen kloppen.”

Jan Beuving (35) loopt Utrecht Centraal uit richting de fotograaf. Voor het station staat een grote wereldbol. „Zie je hoe groot Afrika hier is? Op mercatorprojecties lijkt het continent veel kleiner, omdat Europa zo groot wordt afgebeeld.” Fotograaf en Beuving geven elkaar een hand. „Ga maar achter het riet staan.” Beuving doet zijn jas uit, hij heeft een ruitjesoverhemd aan. Natuurlijk. Met zijn vingers stript de cabaretier zaadjes van de rietstengels. „Het zijn korenaren volgens mij.”

Jan Beuving analyseert, associeert en beschouwt voortdurend. „Welkom in mijn hoofd. Ik sta altijd aan.” 15 november gaat zijn vierde show Rotatie in première. Een show vol met zijn handelsmerk: prachtige liedjes met strakke metrums en rijmschema’s. Vorig jaar won hij de Neerlands Hoop, de prijs voor de cabaretbelofte. Zijn vorige show Raaklijn (2016) ging over zijn favoriete onderwerp, wiskunde, dat hij negen jaar studeerde. De jury vond vooral zijn ontwikkeling opvallend: In zijn podiumprésence is hij dynamischer geworden, hij toont zijn enthousiasme, maakt goed contact met de zaal, en ook als zanger heeft hij aan kracht gewonnen.

Wie was je jaren geleden op het podium?

„Toen ik op de Koningstheateracademie in Den Bosch zat, zei een medestudent ooit: maar je moet wel je portemonnee uit je broekzak halen. Ik dacht, ja hallo, ik ben toch gewoon Jan? Telefoon uit zetten à la, maar portemonnee uit mijn broekzak? Ik dacht dat je op het toneel dezelfde persoon bent als in het echt.”

Je medestudent Patrick Nederkoorn, met wie je dit jaar een voorstelling maakte, vertelde dat hij na jouw eerste voorstelling dacht dat je uit de vorige eeuw kwam wandelen.

„Ik kom uit de vorige eeuw.”

Die eeuw daarvoor.

„Als ik mijn eerste optreden op de academie afspeel in mijn hoofd, dan zie ik daar iemand staan die een lied opvoert over ‘vitrage’ in een ruitjesoverhemd waar de vouwen nog inzitten. Als ik nu iemand zou zien die dat zo zou doen, dan zou ik ook denken, die is uit de 19de eeuw gelopen. Toen had ik geen idee wat ik deed. Nu wel.”

Wanneer kreeg je dat door?

„Ik deed jaren geleden een paar liedjes en conferences in Bellevue in Amsterdam. Er gebeurde niet zo veel. Tussendoor maakte ik spontaan de opmerking: wiskunde is eigenlijk een vijfjarige opleiding tot autist. Iedereen keihard lachen. Mensen konden opeens alles plaatsen.”

Ze moeten lachen omdat het aan iets refereert.

„Ja tuurlijk. Ik heb geleerd dat je op het podium kunt transformeren naar jezelf.”

Je noemt jezelf ook een autist.

„Dat zeg ik niet zo. Ik noem mezelf een regelfetisjist op het ziekelijke af en ik had het in mijn vorige show over autistische trekjes. Maar dat is ook een pose natuurlijk. Ik zet een wiskundige neer in een ruitjesoverhemd die constant struikelt over gedachten, zijn glas recht zet en zichzelf verbetert omdat hij het goed wil zeggen.”

Dit is exact wat er nu ook gebeurt. Je hebt me al een aantal keer verbeterd omdat ik niet precies was.

„De mensen die zo zijn, begrijp ik heel goed. Maar ik ben zelf niet zo. Alleen fragmentarisch. Er zijn bepaalde dingen in mijn leven super strak georganiseerd, maar dat zijn futiele details. Vroeger hakte ik in de boter, daarna heb ik mezelf aangeleerd om altijd een soort puntdak in mijn boter te maken. Dat doe ik nu. Mensen die bij mij een boterham komen eten en de boter zien, zeggen: wat is er met deze boter aan de hand? Ze denken vervolgens dat ik zo ben, dat is niet zo. Mijn studeerkamer is een rotzooi, ik ben echt niet altijd op tijd.”

Je liedjes getuigen van fijngevoeligheid en inlevingsvermogen. Maar het opvallende is ook dat ze net als je show meestal over anderen gaan.

„Waarom zou je het over mijn vrouw hebben, als je ook grappen over algebra kan maken?

„Maar ik ben het niet met je eens, dit is een veel persoonlijker voorstelling dan Raaklijn. Ik vertel voor mijn doen veel over mijn dochter. Al wil ik het er in dit interview niet over hebben.”

Waarom niet?

„Dat is privé.”

Waarom zit het dan wel in de show?

„Daar kan ik bepalen wat ik zeg. Het theater is een veilige vrijplaats, daar bestaat iets alleen die avond. In de krant niet.”

Dat is wel opvallend.

„Is dat zo? Ik zou ook willen pleiten voor extrospectie, al is dat geen woord. Je moet deze wereld zien, er gebeurt van alles. Een heleboel mensen belichten de negatieve kant. Ik kijk graag liefdevol naar de wereld. Ik ben van nature een beschouwer.”

Of…

„Of is dat een façade?”

Die vraag wilde ik niet stellen, maar ik hoor graag je antwoord.

„Die vraag stel ik mezelf nu. Dat beschouwen geeft je als voordeel dat je altijd daarheen kijkt en niet hier naartoe” (hij wijst naar zijn hart).

Wat gebeurt er als je wel naar binnen kijkt?

„Nogmaals, dat is niet iets voor de krant. Ik wil over sommige onderwerpen eerst goed nadenken en zelf weten waar ik sta, voordat ik daar iets over zeg.”

Ik zie ook iemand die alles heel graag wil begrijpen.

„Maar je moet wel een onderscheid maken tussen Jan op het podium en Jan in het echt.”

Een minuut nadat we elkaar hadden ontmoet, vroeg jij je iets af over een mercatorprojectie.

„Oké, je hebt gelijk. Jaren geleden kreeg ik bij Voetbal International een inlegvel voor het WK. Het vel werd gesponsord door een autofabrikant. Van alle landen die meededen kreeg je een sticker. Maar die landen waren op een rare manier geordend. Niet volgens de groepsvolgorde, ook niet alfabetisch, al leek dat in eerste instantie wel zo te zijn. Ik kon er geen logica in ontdekken. Dus ik die autofabrikant bellen. „Ik zeg, ik heb nu echt een heel rare vraag, maar waarom is dit de volgorde van de stickers? Hij natuurlijk lachen, maar nam me wel serieus. De man belde een half uur later op. Wat bleek nou? Continental was gericht op de Duitse markt en het vel was vertaald uit het Duits. Daar is zuid süd. Ivoorkust is daar natuurlijk Elfenbeinküste.”

Hoe voelde je je?

Hij spreidt zijn grote armen. Opgewonden en hard: „Heeeeeeeerlijk. Dan is de dag geslaagd. Dan is het probleem opgelost. Het is fijn als dingen kloppen en als dingen niet kloppen wil ik weten waarom ze niet kloppen.”

Later: „Kijk, er fietsen voortdurend gedachten door mijn hoofd. Ik heb dat nog gelezen of dat nog gezien. Het fijne van mijn werk is dat ik die gedachten kan vangen in een lied of conference. Dat geeft het gevoel dat je die gedachten onder controle hebt. En het is ook heel leuk om jezelf stevige grenzen op te leggen.”

Waarom is dat zo leuk?

„Omdat je dingen cadeau krijgt. Als je in een bepaald metrum of rijmschema moet schrijven, ga je zinnen maken die je anders nooit gemaakt zou hebben. In de voorstelling zit een lied waarin knuistjes op beschuit met muisjes rijmt. Dat bedenk je niet van tevoren, maar het past precies in het lied.”

Ik zie dat jij heel enthousiast wordt.

„Het is fantastisch. Ik ken mensen die elke ochtend sudoku’s oplossen. Dan begin je de dag met een succes. Dit is hetzelfde.”

Wijk je wel eens af?

„Niet met rijm. Rijm moet kloppen. Ik hoor ook wanneer een metrum niet klopt, maar daar kan ik mee leven. Kees Torn en Drs. P. hebben heel strikte liedjes, ze hebben nooit afgeweken. Ik was jaren geleden ook zo. Maar ik kreeg als commentaar dat het soms moeilijk was om mee te leven met mijn liedjes, omdat ze zo hermetisch afgetimmerd waren. Annie M.G. Schmidt en Willem Wilmink konden net op het moment dat het erom ging, alles even loslaten.”

Wat bedoel je met „het moment dat het erom ging”?

„Als de kernboodschap voorbij kwam. In Rotatie zit een lied over een hoer in een verlaten bordeel. De laatste regel heeft een lettergreep te veel, maar ik wilde per se de woorden ‘voor het eerst’ erin hebben. Dat kreeg ik niet gepast, dus hebben mijn pianist en ik het met de muziek opgelost. Ik kan nu makkelijker loslaten. Ik heb er alleen wel voor gezorgd dat er nu in elk lied een regel zit die uit de pas loopt.”

‘Gal spuwen is niet onze stijl’

Howard Komproe, Roué Verveer, Murth Mossel en Jandino Asporaat zijn als Caribbean Combo terug. „Deze show gaat over wat er in die zes jaar waarin we niet samen hebben opgetreden, met ons is gebeurd.

Hangend op stoelen, gekleed in joggingbroeken en sneakers ouwehoerden de mannen van Caribbean Combo er de afgelopen weken op los. De cabaretiers Howard Komproe, Roué Verveer, Murth Mossel en Jandino Asporaat zijn na zes jaar weer bij elkaar. De show is volgens Asporaat „een speeltuin voor vier mannen waar iedereen naar mag kijken”.

De afgelopen maanden oefenden ze in het Nieuwe Luxor Theater in Rotterdam. Daar op tafel ligt een grote bruine vitaminepil. Niemand weet hoe die daar is gekomen.

Asporaat: „Oefenen? Dit is een praatgroep. We zouden ook in een theehuis of café kunnen gaan zitten. We praten als vrienden over van alles. Mijn broer notuleert de interessante dingen.”

Verveer: „In de voorstelling hebben we dezelfde setting. We zitten in een kleedkamer en praten over het leven. Het is een sitcom. Er is een vierde wand, we reageren niet op het publiek.”

In Nederland is er de afgelopen zes jaar wel wat veranderd. We discussiëren nu veel over discriminatie. Jullie hebben natuurlijk veel…

Mossel: „Kleur.” (Hard gelach.)

Asporaat: „Melanine.”

Komproe: „Jongens laat haar haar zin afmaken, ik ben heel benieuwd wat er nu komt.”

Ik wilde zeggen: jullie hebben veel over jullie achtergrond en huidskleur gesproken in jullie soloshows. Zit de discussie in deze voorstelling?

Komproe: „Nee. Het wordt een entertainmentshow, we willen mensen vooral laten lachen. Het lijkt ook niet op wat we doen met onze eigen voorstellingen.”

Verveer: „We zingen, dansen, spelen typetjes.”

Asporaat: „Deze show gaat over wat er in die zes jaar waarin we niet samen hebben opgetreden, met ons is gebeurd. Ik ben nu iemands vader. Mijn kind van zeven begrijpt beter hoe onze televisie werkt dan ik. Ik roep hem altijd als ik al die kastjes aan moet zetten.”

Komproe: „In vergelijking met zes jaar geleden is het intermenselijke contact in de maatschappij anders. Vroeger moest je nog op een meisje afstappen als je haar leuk vond. Nu hoef je alleen maar te swipen.”

Mossel: „Intermenselijk contact?”

Asporaat: „Mijn god wat een woord. Het is bijna woordporno.”

Komproe: „Overdrijf niet zo.”

Asporaat: „We hebben het ook over Murths prostaatonderzoek. Hij is de oudste en de eerste die zo’n onderzoek onderging.” (Draait naar Murth.) „Sorry man, dat ik je prostaat erbij sleep.”

Mossel (wijst naar de tafel): „Daar ligt hij. Het is maandag, dan is hij verschrompeld, maar je zou hem eens op donderdag moeten zien.” (Hard gelach)

Caribbean Combo in 2010:

Hebben jullie onderling een rolverdeling?

Asporaat: „Roué is de blije eikel. De maïzena van de groep.”

Komproe: „Hij is het bindmiddel. Je kan je voorstellen dat er in een creatieproces met vier mannen wel eens wat is. Geen ruzie hoor, maar meningsverschillen.”

Asporaat: „Roué haalt dan de angel eruit.”

Waarom?

Asporaat (quasi gepikeerd): „Ja, waarom eigenlijk? Hou dat daar eens mee op.”

Verveer: „Ik doe het altijd en overal. In mijn familie, in mijn gezin. Omdat ik hou van een goede sfeer. Als er iets dreigt te ontsporen, dan wil ik altijd van…” (Hij maakt een beweging alsof hij iets oppakt en wegzet.) „Hup, let’s go en nu weer gezellig.

„Nu we het erover hebben, weet je hoe erg ik ben? Ik ga nu iets heel geks zeggen. Als ik naar bepaalde tv-programma’s kijk, ook bij sitcoms, en er gaat iets mis dan denk ik: ik heb hier geen zin in. Dan zap ik weg.”

Asporaat: „Jij bent heel erg raar. Dus dan wordt Friends jou te spannend?”

Komproe: „Dit moeten we even onthouden.”

Asporaat: „Weet je wat Roué doet in zijn vrije tijd? Hij kijkt naar de West Side Story of Grease.”

Komproe: „Voor de drieëntachtigste keer.”

Asporaat: „En dan zegt hij: ‘elke keer als ik kijk, ontdek ik weer nieuwe dingen’. En die man heeft gewoon een gezin.”

Maar Roué, spanning kan ook wat opleveren toch?

Verveer: „Ik heb door dat het tussen ons niets gaat worden qua spanning.”

Ik bedoelde in een creatief proces.

Verveer (quasi onschuldig): „O huh, wat denk je dan dat ik hiermee bedoel?”

Asporaat: „Weet je wat hij nu doet? Hij plant een zaadje. Dan ga jij denken: ‘wat bedoelt hij? Wat kan niet?’ En daarna denk je, ik zal laten zien dat het tussen ons wel kan. Luister nou Roué, waarom geef je ons niet een kans? Je zat net al aan haar. Ik zag het wel.”

Komproe: „Dit is dus wat we doen. Elkaar continu in de maling nemen.”

Verveer: „Ook op het podium. Dat houdt ons scherp.”

Wat is de rol van de anderen?

Asporaat: „Kijk Howard is de scherpschutter. Ik niet, ik schiet lukraak.” (Met een rollende tong doet hij het geluid van een mitrailleur na.) „Wat doet Howard? Hij komt heel laat.”

Verveer: „Is zijn pistool vergeten.”

Asporaat: „Heeft een kogel in zijn hand, gooit, en raakt precies wat hij wil raken.”

Verveer: „Heel vaak zijn we op zoek naar hoe we iets willen uitleggen en dan zegt hij: maar anders zeg je het toch zo en zo.”

Asporaat: „En dan gaat hij weer door op zijn telefoon.”

Komproe: „Murth is een soort helikopter.”

Verveer: „Soms zijn we alle drie enthousiast en dan zegt hij: maar waarom dit en waarom hier? Vaak heeft hij gelijk.”

Komproe: „Ik leer van Dino wel dat het veel oplevert als je vaker schiet. Hij gaat gewoon, heeft een bepaalde brutaliteit op het podium, durft meer dan ik durf.”

Probeer je zelf nu ook meer uit op het podium?

Komproe: „Nee want je bent uiteindelijk wie je bent. Maar ik ben door Dino wat meer ontspannen. Als mensen niet direct lachen, is dat niet erg.”

Asporaat: „Al kan ik niet alles maken hoor. Iedereen heeft een bepaalde persoonlijkheid op het podium. Soms bedenk ik een grap en dan weet ik: die moet Roué vertellen.”

Want als jij hem zou maken?

Asporaat: „Dat zou het publiek niet pikken.”

Komproe: „Het heeft te maken met Roués maïzena-ding. Onderwerpen die gevoelig liggen en waarvan wij denken: niet aankomen, dat zorgt voor narigheid, die kan hij behandelen.”

Zoals?

Komproe: „Ziektes, pedofilie. Zijn hobby’s dus. Normaal als het woord kanker of pedofilie valt, is alle energie weg uit de zaal. Stilte.”

Asporaat: „Roué vertelde in zijn vorige show dat een familielid van zijn vrouw te maken heeft gehad met borstkanker. Hij zegt dan dingen die ik echt nooit had kunnen zeggen. Ze zouden me van het podium hebben gejoeld of hebben bekogeld.”

Verveer (schaterlachend): „Dat is niet waar, ik heb er geen grappen over gemaakt, maar ik heb alleen de situatie uitgelegd. Ik kom wel weg met grappen over vrouwen. Bij mij lachen ze zelfs mee.”

Wat moet je deze week zien, horen of luisteren? Onze redacteuren tippen en recenseren.Stuur mij NRC Cultuurgids

Jandino, het klinkt ook alsof je jezelf beperkt.

Asporaat: „Ik zou soms ook wel eens iets over politiek of oorlog willen zeggen, maar dat lukt me niet. Jaren geleden luisterde ik naar een reportage over de Irak-oorlog op Radio 1. Ik hoorde iemand vertellen dat er honderdduizend slachtoffers waren gevallen aan de kant van Irak en 3.000 slachtoffers bij nine eleven. Toen dacht ik: wow wat een verschil in aantallen. Ik zou daar een scherpe opmerking over willen maken, maar ik kan er de humor niet in vinden. Oorlog is te intens voor mij.”

Komproe: „Je moet een onderwerp verinnerlijkt hebben en er een bepaalde nuchterheid bij voelen om het komisch te kunnen maken.”

Verveer: „Daarnaast, het publiek kent ons nu en koppelt ons echt alleen aan een lach. Ik kreeg gisteren voor mijn soloshow in Alphen aan den Rijn een tweet: ‘Ik heb tickets voor Verveer: een avondje lachen. Dat heb ik echt nodig.’”

Asporaat: „Sommige comedians kiezen ervoor om op het podium hun gal te spuwen. Zo van de wereld is fucked up, ik wil laten weten dat ik ook fucked up ben en jij gaat nu nog meer fucked up naar huis. Dat is niet onze stijl. Wij zijn comedians en hebben maar één verantwoordelijkheid: als jij een kaartje koopt dan is het mijn taak dat je met een lach naar huis gaat.”

Ik wil grappig(er) worden, daar is een cursus voor

Wie aan stand-upcomedy wil doen kan op les gaan. „Grappen schrijven kan je trainen.”

Het is april 2018 en ik sta op een podium. Een groep van tien onbekenden bekijkt me van top tot teen. „Je bent denk ik vegetariër”, „Jij eet van die vieze maar gezonde ontbijtjes met bessen enzo”, „Je houdt van cultuur”, „Je hebt een vriend maar je bent niet getrouwd”, „Je bent een renchick”, „Je woont in Hilversum ofzo.”

Ik ben totaal verbaasd, de eerste indruk die zij van mij hebben klopt bijna helemaal. ’s Ochtends maak ik inderdaad met amandelmelk en boekweitvlokken een ontbijt dat zo stevig is dat je er ook een muurtje mee zou kunnen metselen. Ik heb fanatiek aan atletiek gedaan. Dieren eet ik niet meer sinds mijn vijftiende. Trouwen ga ik niet, al woon ik al jaren samen. Ik schrijf voor de cultuurredactie van NRC. Enige fout: ik woon niet in Hilversum, wel in Heemstede. Net zo wit, net zo rijk, net zoveel mensen lid van de hockeyclub.

Het is de eerste oefening van de comedycursus van Roel C. Verburg, gitaarkomiek en stand-upcomedian bij het Amsterdamse Comedy Cafe, waar ik aan meedoe. Ik wil grappig worden, maar ja, hoe doe je dat? De cursus zit al jarenlang elk kwartaal helemaal vol. De deelnemers, onder wie verplegers, engineers en socialemediaconsultants, willen niet allemaal net als ik op het podium staan, maar wel graag leren hoe ze grappig kunnen worden. Ook veel nieuwe bekende namen in de comedyscene begonnen bij Verburg, zoals Kasper van der Laan, winnaar van de publieksprijs van het Leids Cabaret Festival 2018, en Tex de Wit, schrijver bij Zondag met Lubach. Verburg: „Ik pretendeer niet dat je meteen comedian wordt met uitverkochte zalen”, zegt Verburg, „ik kan mensen niet grappig maken, alleen wel grappiger.”

De eerste oefening over de eerste indruk is belangrijk, legt hij uit. „Als iemand die heel dik is zegt ‘ik moet op dieet’, dan kunnen mensen lachen uit herkenning. Als iemand heel dun is en dat zegt , weet je dat de grap ironisch is bedoeld. Maar ik had een comedy-collega die niet heel dik was en die zei dat hij op dieet moest. Je hoorde het publiek denken: is dat zo? Huh? En dan werkt je grap dus niet.”

Toch wordt het belang van die eerste oefening veel comedians pas na veel optredens duidelijk. Mij ook. Wel meteen toepasbaar is de definitie van een grap: een doorgaans logisch maar onverwacht vervolg. Of de tip dat het belangrijkste woord in een grap altijd aan het einde van de zin moet.

Mindmappen en associëren

Verburg raadt aan om te gaan mindmappen, associaties zijn enorm belangrijk voor grappen. „Vooral voor een onderwerp dat je boeit of dat jou typeert.” Ik denk na over mijn hobby’s en weet meteen welk woord ik op mijn kladblok moet schrijven: klimaatverandering. Ik maak lijntjes met Shell, olie, CO2, smeltende ijskappen, ijsberen, gas, Groningers, Freek de Jonge. Hilarische onderwerpen voor comedy natuurlijk.

Even daarvoor heeft Verburg een aantal woorden opgeschreven: zelfspot, vergelijking, tegenstelling, projectie, typetje, herkenning, afzeiken, de waarheid, vergroting, 1-2-3’tje, understatement: grapvormen waar je je associaties in kunt gieten. Verburg: „Als ik nu een grap wil maken, pak ik deze lijst er natuurlijk niet meer bij. Heel af en toe denk ik nog: deze grap werkt niet, moet ik de vorm veranderen? Laatst had ik een 1-2-3’tje bedacht. Ik had: sommige mensen geven fooi in een café, anderen in een restaurant en ik geef fooi in een bank. Dat werkte niet. De vergelijking die ik daarna maakte werkte ook niet. En toen dacht ik, ik moet gewoon zeggen wat het is: ik geef graag fooi aan mensen die nooit fooi krijgen, ik geef bijvoorbeeld fooi in een bank. Dat werkte wel, de gedachte zelf is al een onlogisch vervolg.”

Jasper van der Veen won dit jaar het Leids Cabaret Festival. Hij volgde niet de hele cursus bij Verburg maar wel een paar lessen: „Die brachten techniek in het warrige verhaal dat ik als beginnend comedian aan het vertellen was.” Ook Gerthein Boersma, redacteur bij Dit Was Het Nieuws en oud-schrijver bij Zondag met Lubach, kreeg les van Verburg: „Het was superfijn, maar daarna begon het echte werk.” Een van de uitdagingen voor comedians is puzzelen met de kloof, het verschil tussen de opbouw van een grap en de inkopper. Boersma: „Die kloof moet niet te klein zijn, anders is de clou niet onverwacht. Maar ook niet te groot, want dan moet het publiek zelf te grote stappen maken. En soms is het ook leuk als niet iedereen je grap begrijpt. Ik had ooit deze: ‘Roel van Velzen heeft gezegd dat het leven net is als een rollercoaster. Maar hoe weet hij dat nou?’ Vaak lachte maar de helft. Als ik in een gulle bui was legde ik uiteindelijk uit dat Van Velzen niet in achtbanen mag. Dan lachte de andere helft.”

De weken na de theorieles gaan we met z’n allen spuien, verfijnen, schrappen en voor elkaar optreden . Ik schrijf dingen op die ik opvallend vind: Groningers die koken op gas, of dat ik om milieuredenen liever niet in een vliegtuig zit en daarom mijn schoonouders uit Portugal maar hiernaartoe laat komen. Na tien weken mag ik tien minuten optreden. Het publiek lacht hard. Op dat moment weet ik één ding zeker: ik ben echt absurd grappig.

Ik mag vaker spelen. Bijvoorbeeld begin december 2018 in een dorpscafé in Wijdenes, een dorpje vlakbij Hoorn met 1.300 inwoners. Ik begin weer voortvarend met mijn klimaatgrappen. Aan de bar zit een man met klompen aan. Hij draait zich na de eerste opmerking hoofdschuddend om. De zaal is voor de rest doodstil. Ik denk alleen maar: wat doe ik hier? Hoezo dacht ik dat ik grappig zou kunnen zijn? Waarom zit ik niet in mijn onesie thuis op de bank de herhaling van Heel Holland Bakt te kijken?

Grappig zijn is meer dan grappen schieten

Ik leerde die avond in december op een vrij pijnlijke manier: grappig zijn is meer dan grappen schieten. „Grappen schrijven is een bepaalde manier van denken en dat kan je goed trainen”, vertelt de Nederlandse hoogleraar cultuursociologie Giselinde Kuipers die sinds kort werkt aan de Katholieke Universiteit Leuven. Ze deed jarenlang onderzoek naar humor. „Maar grappig zijn is eigenlijk een recept waarbij je verschillende ingrediënten moet doseren. Heel belangrijk is dat een comedian de zaal goed aanvoelt. Maak verbinding en reageer op de signalen van het publiek. Je zegt eigenlijk: ik ga met jou mijn wereldbeeld delen en ik hoop dat je meegaat. Maar je moet continu checken of ze wel mee zijn.” Een grap heeft ook altijd iets grensoverschrijdends. „Het is wel zoeken naar een balans. Als je meteen losgaat, kan het publiek denken: wat is dit voor hufter? En over sommige groepen mag je hardere grappen maken dan over andere.” Waarom? Door ingrediënt nummer drie: „Humor haalt dingen omlaag. Als je grappen maakt over mensen die een zwakkere positie hebben in de maatschappij kan het publiek denken: dit vind ik niet meer grappig. Maar mensen vinden het juist wel grappig als je machthebbers uitdaagt.” Kuipers: „Ten slotte moet je iets met je uiterlijk of met je stem doen waardoor mensen begrijpen dat je niet serieus bent. Maar dat verschilt ook per opleidingsniveau van het publiek.”

Ik denk terug aan mijn avond in Wijdenes en er vallen kwartjes. Ik vermoed dat het dorp met meer koeien dan inwoners mij bij mijn eerste zin al kwijt was: „Hallo ik ben Anouk, ik ben een idealist en ik eet geen vlees.” Ik ben na die realisatie in de war, betekent dit dat ik mijn materiaal dan moet aanpassen aan het publiek?

„Nee”, zegt Van der Veen. „Comedy wordt juist interessanter als je je eigen verhaal vertelt. Ik heb een beetje idealeschoonzoonuitstraling en mijn optredens gingen daarom nooit fout, mensen moesten altijd wel lachen. Maar bij mij ging nooit het dak eraf. Ik heb nu geleerd om nog persoonlijker te worden en daarmee ook grensoverschrijdender. Dat betekent dat mensen mij soms echt niet trekken. En ja, ik moet daarom harder werken om hen voor me te winnen. Maar als dat nu lukt, lachen ze zoveel harder.” Hij schrijft zijn materiaal ook anders. „Vroeger ging ik in een café zitten, keek ik om me heen, zag een lamp hangen en dacht ik: wat zou het publiek daar grappig aan vinden? Nu denk ik: wat wil ik zeggen?”

Je eigen verhaal mengen met het beeld dat andere mensen van je krijgen, is dat wat een goede comedian doet? Ik denk na over mijn eigen persoonlijkheid. Ik ben een veel te fanatieke, dunne veganist die vrij streng is voor zichzelf en voor de mensen om zich heen. Dat moralisme vinden sommige mensen in het publiek natuurlijk superfrustrerend. Ik besluit de frustratie die ik opwek te gebruiken in mijn optreden. Het publiek lacht direct om mijn nieuwe introductie. Even denk ik weer dat ik het heb begrepen.

Maar dat kan ik wel vergeten, lacht Van der Veen. „Uiteindelijk heb ik ook weer veel losgelaten van wat mensen adviseerden: iedereen is namelijk op zijn eigen manier grappig. Als comedian moet je om beter te worden de hele tijd dingen uitproberen waar het publiek niet altijd meteen goed op reageert. En als je een aantal goede avonden hebt gehad en denkt dat je eindelijk begrijpt hoe comedy werkt, gaat het de volgende keer weer helemaal mis.”

Stop William Boeva maar in een hokje, hij breekt er wel uit

De Vlaamse comedian William Boeva toert de komende maanden door Nederland. „Ik wil dat mensen komen kijken naar William Boeva de mens en niet naar William Boeva de dwerg.”

William Boeva (28) heeft sokken aan bij het interview. Dat klinkt logisch, maar Boeva’s armen zijn kort en reiken niet verder dan zijn onderbenen. „Ik neem elke ochtend mijn sokken mee in mijn jas, hopend dat ik snel iemand tref die ik ken.” Vanochtend is hij op straat een bekende tegengekomen die zijn koude voeten in een wit paar heeft gestoken. Boeva noemt zichzelf ‘dwerg’, het Nederlandse woord lilliputter vindt hij maar niets. Officieel heet zijn handicap pseudo-achondroplasie. Zijn romp en hoofd zijn van normale grootte, zijn ledematen niet.

Komende maanden toert Boeva met Reset door Nederland. Het interview over zijn show en zijn leven vindt plaats in café Het Bezemsteeltje, op steenworp afstand van Boeva’s huis in hartje Antwerpen. Aan de bar hangen op vrijdagochtend drie oude mannen op bruine leren barkrukken. Vlaamse levensliederen schallen net te hard door de boksen. „Ik heb wel gekeken of we rondom het station kunnen afspreken maar ik geraak daar gewoon niet. Het stationsgebied is verboden voor auto’s en ik kan maar 300 meter wandelen.”

Op papier klinkt Boeva wat zeurderig, in het echt is hij vooral erg vriendelijk en openhartig. In een van de scènes van zijn show vertelt Boeva dat hij zijn ‘gat’ niet af kan vegen. „Ik weet precies op welke toiletten in België ik mijn behoefte kan doen. Ik plan mijn toiletbezoek. Soms eet ik niet van tevoren omdat ik weet dat ik anders problemen krijg.” Vorig jaar ging het mis. Hij reed na een optreden naar huis, voelde gerommel in zijn buik, waarschijnlijk de hete bonenschotel van de avond daarvoor en moest stoppen bij een benzinestation. De gênante scène die volgt, beschrijft Boeva kostelijk.

Je regisseur vertelde dat hij je moest overtuigen om de scène in je show te stoppen.

„Ik heb over het incident een half jaar gezwegen. Ik schaamde me er zo voor. Vorig jaar ben ik mijn tweede voorstelling gaan schrijven. Mijn regisseur zei: dat moet erin. Het verhaal schuurt, is grappig en geeft zo duidelijk weer waar je tegenaan kan lopen met deze handicap. Maar het is niet meteen leuk om zoiets pijnlijks en persoonlijks met een groot publiek te delen.

„Mijn regisseur heeft mij überhaupt moeten overtuigen dat ik mijn handicap moet gebruiken. Ik ben begonnen met comedy toen ik achttien was. Ik praatte een beetje over Star Wars en politiek en zei niets over mijn lengte. Kijk, ik had een warme jeugd. Mijn ouders hebben me altijd goed beschermd. Ik had niet veel vrienden maar de vrienden die ik had, zorgden voor mij. Als we op reis wilden, stelden ze nooit voor: zullen we gaan skiën? Op die manier voelde het niet alsof ik een beperking had. Maar toen ik bij regisseur Han Coucke workshops ging volgen, zei hij: je kan er niet omheen. Mensen zien wat aan je. Het is ook een mogelijkheid. Gebruik het in je voordeel.”

Je praat nu meer over je handicap dan vroeger?

„Ja.”

Ben je gelukkiger nu je dat doet?

„Ja en nee. Ik word er niet gelukkiger van dat ik met mijn neus op de feiten word gedrukt, maar ik kan misschien ook de weg vrij maken voor anderen. Omdat ik wat bekender ben, luisteren mensen nu een beetje naar mij. Ik heb lang niet in een hokje willen passen, heb me verzet tegen het idee ‘ik ben dwerg’. Nu denk ik: stop me maar in een hokje, dan breek ik er wel uit. Ik ben meer dan mijn handicap.”

Dat klinkt meer als een plicht, niet als iets waar je gelukkig van wordt.

„Ik vind het nu niet erg meer. Zo openhartig zijn, leert mij om mijn handicap meer en meer te aanvaarden. Kijk, ik lig er ’s nachts wakker van. Waarom ik, vraag ik mezelf dan af. Het is onveranderbaar. Ik kan het niet oplossen. Dit is mijn leven. Ik moet hiermee omgaan.

„Mensen kijken ook continu op een bepaalde manier naar mij. Als ik het podium op loop en het publiek kent mij niet, dan is er bijna een soort angst. Zo van: weet hij dat hij een dwerg is? Nu gebruik ik dat. Als ik op kom, laat ik expres de microfoonstandaard te hoog staan. Dan zie je mensen denken: o nee, hij kan er niet bij, wat moeten we nou doen? Moet iemand het podium op? Ik draai vervolgens het statief naar beneden en doe alsof ik boos ben. Meestal zeg ik: de eerste die plop zegt, sla ik op zijn bek.”

Heb je veel fysieke problemen?

„Vroeger heb ik veel operaties gehad om mijn benen en armen te verlengen. Mijn botten zijn op twee plaatsen gebroken en daartussen zijn pinnen gestoken. Aan de buitenkant konden artsen aan het skelet draaien waardoor mijn armen en benen werden opgerekt. Mijn armen zijn elf centimeter langer geworden, mijn bovenbenen negen centimeter en mijn onderbenen twaalf centimeter.

„Je wordt uit elkaar getrokken. Het waren Middeleeuwse praktijken. Ik kreeg wel pijnstillers hoor, maar als je vijf bent en wakker wordt met een ijzeren skelet aan je benen, dan begrijp je dat niet. Het eerste wat ik deed, was eraan trekken. Dat moet eraf dacht ik, want het deed pijn en jeukte. Op den duur went het en kun je ervan slapen. Ik heb er zes jaar mee rondgelopen. Nu ben ik erg blij met die behandelingen. Het is het verschil tussen alles moeten aanpassen in huis, en net niets.”

Ik heb moeten lachen om je show. Tegelijkertijd had ik ook vaak medelijden. Je schetst een beeld van iemand die zich moet invechten in de maatschappij. Wat vind je ervan als mensen medelijden met je hebben?

„Het klinkt misschien raar, maar dat vind ik zeker niet erg. Comedy is een ‘area of emotions’, niet alleen maar hard lachen. Het publiek stil krijgen, is misschien nog wel mooier. Daarnaast, zo’n handicap is constant gedoe en dat wil ik graag laten zien. Ik woon nu twee maanden op mezelf en heb een invalidekaart aangevraagd. Maar dit is België, dus dat duurt zes maanden. Ik kan nu amper parkeren in de buurt. Als ik terugkom van mijn show moet ik op zoek naar een parkeerplek. Vaak staat alles vol. Dan rij ik wel twee uur rond.”

Midden in de nacht?

„Ja. Ik zet mijn auto wel eens op de laad-en losplek maar ik heb al zoveel bekeuringen gekregen. Die moet ik dan weer aanvechten.”

Maakt dat je boos?

„Steeds bozer. Omdat dit soort dingen de integratie van mensen met een handicap belemmert in de maatschappij. Terwijl het opgelost kan worden.”

Vroeger stonden dwergen, reuzen, dikke dames en zwarte mensen op het podium om mensen te vermaken, omdat hun anders-zijn als ‘rariteit’ werd beschouwd. Is er wat veranderd?

„Voor ons niet. Wij zijn nog steeds een rariteit. Ik denk dat we niet verder zijn dan de Middeleeuwen qua integratie, zelfs achteruit zijn gegaan, omdat we toen wel in het straatbeeld voorkwamen. Loop eens op straat en tel hoeveel mensen er een handicap hebben. Zoek dan eens op hoeveel mensen er volgens de cijfers een handicap hebben. Waar zijn ze dan? Verscholen in huizen. Ze doen niet mee in de maatschappij.”

In je show hou je met een groot telraam bij hoeveel dwergenmoppen je maakt. Waarom?

„In België kreeg ik kritiek omdat ik te veel dwergenmoppen zou maken. Voor de gein heb ik daarom een groot telraam op het podium gezet. Het is ook provocerend bedoeld, dit is mijn leven. De meeste cabaretiers maken comedy over hun eigen leven, ik dus ook. Maar de kritiek remt mij wel af. Ik zit in België wel eens in televisieprogramma’s en dan denk ik: dit zou een mooie grap zijn. Toch vertel ik hem niet. Ik stel me voor hoe mensen reageren: ze gaan eerst lachen en daarna zeggen, ja dat is wel gemakkelijk. Ik zou me er niets van aan kunnen trekken maar ik wil bewijzen dat ik ook zonder die grappen goed ben. Ik wil dat mensen komen kijken naar William Boeva de mens en niet naar William Boeva de dwerg.”