Bal

De opgetrokken wenkbrauw van mijn vriendje zag ik niet. Ik was gewoon lekker bezig. Roste de nieuwe medicine ball van 3 kilo waar we onze oefeningen meededen, zo hard mogelijk in zijn handen. Of althans, dat was de bedoeling. De eerste keer viel de bal uit zijn handen, de tweede keer rolde mijn vriendje van de kracht achterover, de derde keer liet hij hem maar gewoon stuiteren.

Dat fanatisme had ik van mijn vader, die topbasketballer is geweest. Hij had gehoopt dat wij ook voor de sport kozen, maar wij dochters gingen op atletiek. Een steek door zijn hart. Toen hij er ook nog achter kwam dat we niet konden balwerpen, zat hij dichtbij een inzinking. En dus moesten we op les. Elke zaterdagochtend op het pleintje voor ons huis oefenen met de bal. “Het is je moeder niet”, schreeuwde hij ons dan toe.

Mijn vriendje wist niet dat ik ook die fanatieke genen had meegekregen. Ik heb hem leren kennen in een veganistische hippiecommune waar ze nog geen mug doodslaan. En de enige sport die ik lang deed, was yoga, waar ik op de mat zocht naar innerlijke vrede.

Na tien keer de bal heen en weer smijten, gaf mijn vriendje het op en ging naar binnen. “Ik herken je zo niet. Je lijkt wel een monster.”

Mijn vader is vast trots op me. Die lessen hebben nut gehad.

Verschenen in Haarlems Dagblad