‘Ik deed met mijn grappen ook andere Nederlandse Marokkanen tekort’

Leraar Ismail Aghzanay (28), docent Engels, stond vorig jaar als cabaretier in de finale van Cameretten. Maar hij stopte met optreden. „Ik twijfelde over het verhaal dat ik op het podium vertelde.”

Dit artikel had eigenlijk een andere kop, een heel ander begin, andere citaten en een andere conclusie. Het zou gaan over Ismail Aghzanay die als cabaretier in de finale van Cameretten stond, met een voorstelling die hij onder de duonaam Waterkonijnen maakte met Musa Abdulwahab. Die voorstelling ging over het missen van affectie van zijn vader. Hij zei daarover in het interview: „De Marokkaanse cultuur is een machocultuur. Je bent harder, toont niet je gevoelens, niet je kwetsbaarheid. En je hangt helemaal de vuile was niet buiten. Dat deden mijn ouders dus ook niet.”

We bespraken ook hoe dat psychologisch heeft doorgewerkt in zijn leven. Aghzanay werd een leraar die heel veel tijd en liefde in zijn leerlingen stopt. Zijn populariteit onder de vmbo-leerlingen van het Rotterdam Designcollege leverde hem eind 2018 de titel ‘Leraar van het jaar van Rotterdam’ op. Als theatermaker kreeg hij daarnaast een contract bij een impresariaat.

Maar vlak na het interview stopte Aghzanay als cabaretier. Hij twijfelde over het verhaal dat hij op het podium vertelde. Het was niet onwaar, maar wel dik aangezet en juist met die overdrijving had hij problemen. „Het beeld in Nederland van Marokkaanse vaders is dat ze heel streng zijn en mijn collega en ik gebruikten dat. Onze vaders waren in de voorstelling ook heel hard, zodat mensen met ons konden lachen. Zo deden we alsof we nooit liefde of goedkeuring van hen kregen. Maar ik deed mijn vader daar eigenlijk mee tekort. Op een gegeven moment dacht ik, wacht eens even, maak ik die grappen over een strenge vader alleen voor de lach? Ik vond de grappen zelf eigenlijk veel te stereotyperend en misschien zelfs wel discriminerend”, legt hij in een telefoongesprek uit.

Het was maar een kant van het verhaal. „Thuis waren we met zijn zevenen. Mijn jongste zusje zat in een rolstoel en mijn ouders konden haar niet de juiste zorg geven. Ze zijn analfabeet, kunnen niet lezen en daarom was het voor hen extra lastig om goed voor mijn zusje te zorgen. Om die reden hebben mijn ouders ermee ingestemd om haar over te plaatsen naar een woongroep voor kinderen met een beperking. Ze gingen bijna elke dag naar haar toe, misten haar enorm. In zo’n gezin kan je niet verwachten dat je altijd veel aandacht krijgt, die moet verdeeld worden. Ik geef hun niet de schuld, zo was het gewoon.

„Maar mijn vader toonde ook echt wel zijn liefde. Toen ik leraar van het jaar werd zei hij tegen iedereen: ‘Mijn zoon, ik ben trots op hem, hij is leraar van het jaar.’ En hij wilde altijd dat we mooie kleren en mooie schoenen hadden. Daarnaast voetbalde ik in de jeugd bij Feyenoord en hij bracht me elke training. Dan zaten we naast elkaar in de auto en vroeg hij: ‘Alles goed?’ ‘Ja alles goed pa, met jou?’ En dan kwam hij met: ‘Doe je best jongen, wees respectvol naar je trainer.’ Vervolgens viel het gesprek wel dood, praten was niet zijn sterkste kant, maar met dat soort gebaren kon je zien dat hij van ons hield. Hij zei het alleen nooit zo letterlijk.”

Aghzanay twijfelde. Waren er andere manieren om zijn verhaal te vertellen dan stereotyperende teksten? „Maar ik denk niet dat dat in het cabaretgenre kan. Bij cabaret gebruik je zelfspot om de lach op te roepen, en je speelt met het beeld dat mensen van jou hebben. Alles vergroot je uit, maar daardoor kom je als Marokkaanse cabaretier veel sneller bij stereotyperende grapjes uit. Ik deed overigens niet alleen mijn vader tekort, ook andere Nederlandse Marokkanen.”

Het botste met zijn levensfilosofie. Jaren geleden gaf hij zichzelf een opdracht: verbinden. Juist daarom was hij op zoek naar een podium. Dat hij graag liefdevolle boodschappen wil verkondigen, is te horen in hoe hij praat. Aghzanay praat in tegeltjes. ‘Geen enkel kind is geboren met haat, haat is aangeleerd.’ ‘Je moet geloven in jezelf, dan kan je alles bereiken.’ ‘Bestrijd negativiteit met positiviteit.’

Het zijn voor hem nieuwe inzichten, als tiener was hij juist een rebel „Ik was geen leuke puber. Ik ging om met mensen die de verkeerde kant op zijn gegaan. Niet qua criminaliteit hoor, maar de ene blowde de hele tijd, de andere dronk te veel en een aantal stopte met school. Waarom? We voelden ons niet gewenst in Nederland, we hadden te maken met racisme. Elke dag hoorde een van ons wel eens: ‘Kutmarokkaan, flikker op naar je eigen land’. Onder die jongens was de sfeer van: we wonen hier wel, maar ze moeten ons niet.”

Ook op school was hij vervelend. „Ik begon te vloeken. Veel docenten werden dan boos. Ik moest op een gegeven moment naar het speciaal onderwijs. Daar werd het eigenlijk alleen nog maar erger.”

Hij bleef jarenlang de driftkikker, totdat hij op een gegeven moment als tiener meedeed aan de ramadan. „Dat is een tijd van introspectie. Een tijd om jezelf spiritueel te reinigen: elke dag naar de moskee, niet eten overdag. Ik voelde me zo goed in die periode. Veel positiever, veel vrolijker, ook tegenover anderen. Ik ging naar mensen glimlachen, zij glimlachten terug. Dat heeft echt iets in mij veranderd.”

De ervaring maakte hem religieuzer en toleranter. „Het is fijn om vriendelijk te zijn, daar word je veel gelukkiger van. Er is een vers in de Koran dat gaat over barmhartigheid: Wij hebben jullie tot volkeren en stammen gemaakt opdat jullie elkaar leren kennen. Daarnaast staat er ergens in de Koran: Als iemand een mens het leven redt, dan is het net alsof hij de hele mensheid gered zou hebben. Dat zijn mijn mantra’s.

„Ik vind het fijn om me met dit soort teksten bezig te houden. Dat was trouwens ook lastig na Cameretten. Tijdens de finalistentour had ik veel minder tijd om naar de moskee te gaan, de Koran te lezen, te bidden en na te denken. Ik voelde mezelf weer afglijden, ik werd geen leuker mens, was moe, chagrijniger, kreeg een korter lontje en had minder aandacht voor mijn leerlingen. Toen ik eindelijk uitsprak dat ik wilde stoppen met cabaret, voelde ik me zo opgelucht.”

Aghzanay is nu enkel nog leraar Engels. Halverwege ons gesprek klopt een leerling op de deur. Een meisje met een groot pakket vol chocolade komt het klaslokaal binnen. Ze legt een ov-chipkaart op tafel. „Dankuwel meneer.” Aghzanay is wat verbaasd. „Ze heeft twee weken mijn ov-chipkaart geleend. Ze kon anders niet naar school.”

Hij toont een tekst op zijn mobiel, het huiswerk dat hij een paar weken geleden opgaf. Onder de opdrachten staan inspirerende woorden. ‘Keep believing in yourself. Geef niet op. Ik geloof in jou. Zolang je in jezelf blijft geloven zijn er sowieso twee mensen die in jou geloven. Ik en jijzelf.’

Hoe uit die focus op oprechte aandacht zich in de lessen? „Ik geef altijd complimenten. Dat kan gaan over hun sneakers, maar ook over hun huiswerk of dat ze zich kwetsbaar durven opstellen. En ik begin elke les met een gesprek, vaak duren die vijf minuten, maar soms een hele les. Het liefst in het Engels. Dat kan over alles gaan. Dan zeggen ze: ‘Meneer, jongens zijn echt raar’ of ‘Ik heb echt zo’n leuk meisje ontmoet, maar ik ben zo onzeker’. Of over de relatie met hun ouders. Dat zijn voor hen belangrijke thema’s. Geregeld zit ik tot zes uur met leerlingen te praten over hun leven. Of ze komen in een tussenuur langs. Ik ga ook wel eens met ze uit eten of bowlen.

„Ik geef Engels, maar had ook een ander vak kunnen geven. Vakken zijn erg belangrijk, maar school is zoveel meer dan dat. Als je geen leerlingen hebt, heb je geen school, enkel een gebouw, de kinderen zijn het hart van het onderwijs. Ik kom dichtbij als docent, want ik wil weten wie mijn leerlingen zijn. Dan zie ik wanneer ze niet goed in hun vel zitten, wanneer ik hen moet bijsturen, wanneer er echte problemen zijn thuis en of ik hen door moet sturen naar een maatschappelijk werker. Maar ik zie natuurlijk ook wat hun talenten zijn en probeer die te stimuleren.”

Gaat hij daar soms niet te ver in? Wat is het verschil tussen een leraar en een vriend? „Nou ik corrigeer ze wel natuurlijk. Niet vloeken, huiswerk af hebben, altijd schriften, boeken en pennen mee. Anders moeten ze nakomen. Maar iedere leerling kampt met dingen. Van de ene zijn de ouders gescheiden. De andere woont niet eens meer thuis. Of ze hebben het financieel moeilijk, sommige leerlingen kunnen zelfs geen boeken kopen. Het enige waar ze naar op zoek zijn is iemand die hen begrijpt, iemand die oprecht om hen geeft. Ik wil dat heel graag zijn.”