‘Gal spuwen is niet onze stijl’

Howard Komproe, Roué Verveer, Murth Mossel en Jandino Asporaat zijn als Caribbean Combo terug. „Deze show gaat over wat er in die zes jaar waarin we niet samen hebben opgetreden, met ons is gebeurd.

Hangend op stoelen, gekleed in joggingbroeken en sneakers ouwehoerden de mannen van Caribbean Combo er de afgelopen weken op los. De cabaretiers Howard Komproe, Roué Verveer, Murth Mossel en Jandino Asporaat zijn na zes jaar weer bij elkaar. De show is volgens Asporaat „een speeltuin voor vier mannen waar iedereen naar mag kijken”.

De afgelopen maanden oefenden ze in het Nieuwe Luxor Theater in Rotterdam. Daar op tafel ligt een grote bruine vitaminepil. Niemand weet hoe die daar is gekomen.

Asporaat: „Oefenen? Dit is een praatgroep. We zouden ook in een theehuis of café kunnen gaan zitten. We praten als vrienden over van alles. Mijn broer notuleert de interessante dingen.”

Verveer: „In de voorstelling hebben we dezelfde setting. We zitten in een kleedkamer en praten over het leven. Het is een sitcom. Er is een vierde wand, we reageren niet op het publiek.”

In Nederland is er de afgelopen zes jaar wel wat veranderd. We discussiëren nu veel over discriminatie. Jullie hebben natuurlijk veel…

Mossel: „Kleur.” (Hard gelach.)

Asporaat: „Melanine.”

Komproe: „Jongens laat haar haar zin afmaken, ik ben heel benieuwd wat er nu komt.”

Ik wilde zeggen: jullie hebben veel over jullie achtergrond en huidskleur gesproken in jullie soloshows. Zit de discussie in deze voorstelling?

Komproe: „Nee. Het wordt een entertainmentshow, we willen mensen vooral laten lachen. Het lijkt ook niet op wat we doen met onze eigen voorstellingen.”

Verveer: „We zingen, dansen, spelen typetjes.”

Asporaat: „Deze show gaat over wat er in die zes jaar waarin we niet samen hebben opgetreden, met ons is gebeurd. Ik ben nu iemands vader. Mijn kind van zeven begrijpt beter hoe onze televisie werkt dan ik. Ik roep hem altijd als ik al die kastjes aan moet zetten.”

Komproe: „In vergelijking met zes jaar geleden is het intermenselijke contact in de maatschappij anders. Vroeger moest je nog op een meisje afstappen als je haar leuk vond. Nu hoef je alleen maar te swipen.”

Mossel: „Intermenselijk contact?”

Asporaat: „Mijn god wat een woord. Het is bijna woordporno.”

Komproe: „Overdrijf niet zo.”

Asporaat: „We hebben het ook over Murths prostaatonderzoek. Hij is de oudste en de eerste die zo’n onderzoek onderging.” (Draait naar Murth.) „Sorry man, dat ik je prostaat erbij sleep.”

Mossel (wijst naar de tafel): „Daar ligt hij. Het is maandag, dan is hij verschrompeld, maar je zou hem eens op donderdag moeten zien.” (Hard gelach)

Caribbean Combo in 2010:

Hebben jullie onderling een rolverdeling?

Asporaat: „Roué is de blije eikel. De maïzena van de groep.”

Komproe: „Hij is het bindmiddel. Je kan je voorstellen dat er in een creatieproces met vier mannen wel eens wat is. Geen ruzie hoor, maar meningsverschillen.”

Asporaat: „Roué haalt dan de angel eruit.”

Waarom?

Asporaat (quasi gepikeerd): „Ja, waarom eigenlijk? Hou dat daar eens mee op.”

Verveer: „Ik doe het altijd en overal. In mijn familie, in mijn gezin. Omdat ik hou van een goede sfeer. Als er iets dreigt te ontsporen, dan wil ik altijd van…” (Hij maakt een beweging alsof hij iets oppakt en wegzet.) „Hup, let’s go en nu weer gezellig.

„Nu we het erover hebben, weet je hoe erg ik ben? Ik ga nu iets heel geks zeggen. Als ik naar bepaalde tv-programma’s kijk, ook bij sitcoms, en er gaat iets mis dan denk ik: ik heb hier geen zin in. Dan zap ik weg.”

Asporaat: „Jij bent heel erg raar. Dus dan wordt Friends jou te spannend?”

Komproe: „Dit moeten we even onthouden.”

Asporaat: „Weet je wat Roué doet in zijn vrije tijd? Hij kijkt naar de West Side Story of Grease.”

Komproe: „Voor de drieëntachtigste keer.”

Asporaat: „En dan zegt hij: ‘elke keer als ik kijk, ontdek ik weer nieuwe dingen’. En die man heeft gewoon een gezin.”

Maar Roué, spanning kan ook wat opleveren toch?

Verveer: „Ik heb door dat het tussen ons niets gaat worden qua spanning.”

Ik bedoelde in een creatief proces.

Verveer (quasi onschuldig): „O huh, wat denk je dan dat ik hiermee bedoel?”

Asporaat: „Weet je wat hij nu doet? Hij plant een zaadje. Dan ga jij denken: ‘wat bedoelt hij? Wat kan niet?’ En daarna denk je, ik zal laten zien dat het tussen ons wel kan. Luister nou Roué, waarom geef je ons niet een kans? Je zat net al aan haar. Ik zag het wel.”

Komproe: „Dit is dus wat we doen. Elkaar continu in de maling nemen.”

Verveer: „Ook op het podium. Dat houdt ons scherp.”

Wat is de rol van de anderen?

Asporaat: „Kijk Howard is de scherpschutter. Ik niet, ik schiet lukraak.” (Met een rollende tong doet hij het geluid van een mitrailleur na.) „Wat doet Howard? Hij komt heel laat.”

Verveer: „Is zijn pistool vergeten.”

Asporaat: „Heeft een kogel in zijn hand, gooit, en raakt precies wat hij wil raken.”

Verveer: „Heel vaak zijn we op zoek naar hoe we iets willen uitleggen en dan zegt hij: maar anders zeg je het toch zo en zo.”

Asporaat: „En dan gaat hij weer door op zijn telefoon.”

Komproe: „Murth is een soort helikopter.”

Verveer: „Soms zijn we alle drie enthousiast en dan zegt hij: maar waarom dit en waarom hier? Vaak heeft hij gelijk.”

Komproe: „Ik leer van Dino wel dat het veel oplevert als je vaker schiet. Hij gaat gewoon, heeft een bepaalde brutaliteit op het podium, durft meer dan ik durf.”

Probeer je zelf nu ook meer uit op het podium?

Komproe: „Nee want je bent uiteindelijk wie je bent. Maar ik ben door Dino wat meer ontspannen. Als mensen niet direct lachen, is dat niet erg.”

Asporaat: „Al kan ik niet alles maken hoor. Iedereen heeft een bepaalde persoonlijkheid op het podium. Soms bedenk ik een grap en dan weet ik: die moet Roué vertellen.”

Want als jij hem zou maken?

Asporaat: „Dat zou het publiek niet pikken.”

Komproe: „Het heeft te maken met Roués maïzena-ding. Onderwerpen die gevoelig liggen en waarvan wij denken: niet aankomen, dat zorgt voor narigheid, die kan hij behandelen.”

Zoals?

Komproe: „Ziektes, pedofilie. Zijn hobby’s dus. Normaal als het woord kanker of pedofilie valt, is alle energie weg uit de zaal. Stilte.”

Asporaat: „Roué vertelde in zijn vorige show dat een familielid van zijn vrouw te maken heeft gehad met borstkanker. Hij zegt dan dingen die ik echt nooit had kunnen zeggen. Ze zouden me van het podium hebben gejoeld of hebben bekogeld.”

Verveer (schaterlachend): „Dat is niet waar, ik heb er geen grappen over gemaakt, maar ik heb alleen de situatie uitgelegd. Ik kom wel weg met grappen over vrouwen. Bij mij lachen ze zelfs mee.”

Wat moet je deze week zien, horen of luisteren? Onze redacteuren tippen en recenseren.Stuur mij NRC Cultuurgids

Jandino, het klinkt ook alsof je jezelf beperkt.

Asporaat: „Ik zou soms ook wel eens iets over politiek of oorlog willen zeggen, maar dat lukt me niet. Jaren geleden luisterde ik naar een reportage over de Irak-oorlog op Radio 1. Ik hoorde iemand vertellen dat er honderdduizend slachtoffers waren gevallen aan de kant van Irak en 3.000 slachtoffers bij nine eleven. Toen dacht ik: wow wat een verschil in aantallen. Ik zou daar een scherpe opmerking over willen maken, maar ik kan er de humor niet in vinden. Oorlog is te intens voor mij.”

Komproe: „Je moet een onderwerp verinnerlijkt hebben en er een bepaalde nuchterheid bij voelen om het komisch te kunnen maken.”

Verveer: „Daarnaast, het publiek kent ons nu en koppelt ons echt alleen aan een lach. Ik kreeg gisteren voor mijn soloshow in Alphen aan den Rijn een tweet: ‘Ik heb tickets voor Verveer: een avondje lachen. Dat heb ik echt nodig.’”

Asporaat: „Sommige comedians kiezen ervoor om op het podium hun gal te spuwen. Zo van de wereld is fucked up, ik wil laten weten dat ik ook fucked up ben en jij gaat nu nog meer fucked up naar huis. Dat is niet onze stijl. Wij zijn comedians en hebben maar één verantwoordelijkheid: als jij een kaartje koopt dan is het mijn taak dat je met een lach naar huis gaat.”

‘Ik zat vast in mijn eigen hoofd. Ik durfde dingen niet’

Evelien Buynsters (31) was altijd bang voor de buitenwereld. Die angst heeft ze overwonnen. Nu wandelt ze door Nederland en belt bij vreemden aan voor een slaapplaats. „Ik heb moeten vechten om te willen leven.”

Buikpijn krijgen van het onbekende en dan toch elke dag bij totale vreemden aankloppen en daar in een vreemd bed in slaap vallen. Fotograaf Evelien Buynsters (31) maakt het zichzelf niet makkelijk. Ze sliep afgelopen jaar bij zeventig onbekenden. Met blauwe balpen staat in haar reisverslag: ‘Overnacht bij: een ex van mijn moeder, iemand die het ventilatiesysteem voor huizen heeft bedacht, fotografen, schrijvers, boeren, iemand die vierduizend kilometer naar de Noordkaap heeft gefietst, drukke gezinnen, mensen herstellend van psychische problemen, uitvaartverzorgers, een gymleraar, een familie met Indiase schoonouders op bezoek’.

Logeerplekken vond ze via Facebook, LinkedIn en haar website Evelien op Weg nadat ze daarop had verteld dat ze een rondje rond Nederland wilde wandelen. Uiteindelijk liep ze 1.460 kilometer: van Pieterburen naar Maastricht. Van Maastricht naar Roermond. Van Roermond naar Sluis (Zeeland) en langs de kust van Nederland weer naar Pieterburen.

Op een maandagmiddag in de Waterleidingduinen praat Buynsters over haar wandeltocht. Ze draagt een donkerblauwe spijkerbroek, gekregen op een logeeradres in Bennebroek. „Net nadat ik haar zelfgebakken appeltaart ophad, stond ze op, liep naar de kast en zei ze: pas je deze broek? Neem maar mee.” Een van de vele cadeaus die ze onderweg kreeg. Onder haar broek draagt ze haar vertrouwde rode wandelschoenen die nog vol modder zitten. Daarboven een dikke jas en zelfgebreide roze sjaal, waar ze in wegkruipt.

Ze vertelt hoe het rondje Nederland haar heeft geholpen om haar negatieve overtuigingen te veranderen. Ze kampte jarenlang met gedachtes als: je kan eigenlijk niets, mensen zien je niet, mensen vinden je niet aardig.

Ze wacht even en glimlacht. „Ik wil niet overkomen als iemand die zielig is. Maar ik wil wel vertellen hoe ik die knop om heb gezet. Als ik nu negatieve gedachtes heb, denk ik ‘ga maar slapen Evelien, de wereld ziet er morgen weer heel anders uit’. Ik heb mezelf aangeleerd om zo te denken. Ik heb moeten vechten om te willen leven.”

Ze twijfelt wat ze over die laatste zin nog kwijt wil. „Willen leven was voor mij eigenlijk geen vanzelfsprekendheid. Ik vond contact maken met mensen ingewikkeld. Op mijn negende ben ik verhuisd en van school veranderd. Mijn moeder zegt dat ik een jaar lang heb gehuild, lopend van en naar school. Ik werd ook wel gepest. Op de middelbare school werd ik achternagezeten, of ze tuften op mijn tas. De gedachte dat ik niet gezien werd, maakte me zo ongelukkig. Ik dacht als tiener na over dood willen gaan, ik zag geen uitweg uit al die negatieve gevoelens die in mij zaten.”

Op een dag schreef ze haar verhaal op een briefje en legde dat in het postvak van de vertrouwenspersoon. „Ze kwam me direct uit de klas halen en zei: ga jij dit aan je ouders vertellen of ga ik het doen?”

De vertrouwenspersoon liet haar moeder naar school komen. Haar ouders schrokken. Natuurlijk. „Mijn vader is geen enorme prater. Maar ik weet nog dat hij thuiskwam in die periode en vertelde dat hij de auto langs de kant moest zetten omdat hij ‘Endlessly’ van Muse op de radio hoorde waardoor hij zo hard moest huilen. Hij zette daarna het lied op. Het was zo mooi dat hij zei: ik hou endlessly van jou. Dat je gezien wordt.”

Een paar jaar later overleed haar oma. „Ik realiseerde me dat ik haar niet echt had gekend. Dat wilde ik niet bij mijn andere oma en ging daarom daarna twee keer per week bij haar op bezoek. Het viel me op dat ze steeds angstiger werd. Ze durfde niet meer naar buiten. Ik deed een deel van haar boodschappen. En ze had een huis propvol spullen die ze niet weggooide. Libelles uit 1964 bijvoorbeeld. En overal lapjes van oude stoffen.”

Maar haar oma was ook een spiegel. „Ik dacht: ik ben ook al zo, bang voor de buitenwereld. Ik zat ook vast in mijn eigen hoofd. Ik durfde dingen niet. Al heel lang wilde ik op wereldreis, of op dansles, maar ik dacht dat ik het niet zou kunnen. Breda was mijn veilige haven, ik wilde daar niet weg. Mijn vriend wilde met mij gaan samenwonen in Leiden en ik heb daar echt hysterisch om gehuild.

„Maar door oma realiseerde ik me: ik wil zo niet blijven leven. Ik wil me niet ellendig voelen. Dit is geen kwaliteit van leven. Ik ben meegegaan naar Leiden. Met heel veel buikpijn, maar ik dacht: daar kent niemand me, daar kan ik een andere variant van mezelf zijn. Iemand met meer zelfvertrouwen.”

Een ding hielp haar daarbij: „Als ik nieuwe dingen wilde ondernemen vroeg ik mezelf af: ga ik hier dood aan? Dat is een extreme vraag, maar ik moest hem wel stellen, want anders bleef ik gewoon thuiszitten. En als het antwoord dan nee was, wat altijd zo was, dan kwam ik in actie.”

Ze bleef zichzelf uitdagen. In 2014 zag ze op Facebook een bericht over een wandelreis naar Schotland. Het kriebelde. „Wandelen past bij mijn lichaam. Ik ben traag van mezelf, maar hou wel van bewegen.”

In Schotland werd ze heftig geconfronteerd met haar gedachtes. Halverwege de week moest ze een snelstromende rivier oversteken via stapstenen. „Bij een steen moest je een heel klein hupje maken. Ik dacht alleen maar: ik kan dit niet, ik kan dit niet. En dan heb je ook nog achttien kilo op je rug. Misschien heb ik daar wel een half uur gestaan. Huilen, huilen, want in mijn beleving was iedereen al doorgelopen; zie je wel, mensen zien me niet. Uiteindelijk heb ik de stap gezet. Aan de oever zag ik een uitgestoken hand. Van de gids. Ik had hem niet eens gezien. Vervolgens moest ik nog harder huilen. Ik dacht: o nee, wat ik dacht klopt ook nog eens niet.”

Het was een keerpunt in haar leven. Ze realiseerde zich: mensen wachten ook op haar. Evelien Buynsters besloot vaker te gaan wandelen, door Nederland. In de herfstvakantie van 2016 liep ze van Breda naar Leiden. „Ik had het plan niet echt doorgedacht, ik wilde lopen en vroeg mensen of ze een slaapplaats hadden. Op de eerste dag sliep ik in een caravan. Ik had enkel nog een krentenbol, die ik voor de volgende ochtend bewaarde. Het dorp was zes kilometer verderop. Ik heb rijst proberen te koken in een waterkoker, maar dat gaat natuurlijk niet.

„Die dag daarna kreeg ik echt verschrikkelijke blaren. ’s Avonds was ik moe, chagrijnig en ik had honger. Ik sliep gelukkig bij vrienden van vrienden, al kende ik hen niet. Maar toen ik bij het logeeradres aankwam, kreeg ik meteen de vraag van die jongen: zal ik je blaren even behandelen? Ik mocht in een heet bad liggen. Vervolgens was er warm eten. Uiteindelijk zei die jongen voordat ik ging slapen: zal ik je benen masseren? Ik ben sportmasseur.”

Na die tocht en het rondje Nederland weet ze zeker: de meeste mensen zijn ontzettend lief. „Ik kreeg bijna elke dag een koekje bij de thee, een avondmaaltijd, een douche, een ontbijt en vaak ook nog een lunchpakketje.” Het onbekende kan ze nog eng vinden, aankloppen bij vreemden niet.

Het mooiste aan de wandeltocht zijn de gesprekken. „Ik snap nu steeds meer dat ik geen moeite heb met contact maken, maar dat ik niet tegen oppervlakkig contact kan. Ik herinner me een prachtig gesprek met een christelijke vrouw over geloof. We kwamen erachter dat we precies hetzelfde dachten, alleen waar zij god zei, zei ik ‘ik’. Ze wilde me haar eerste jongerenbijbel meegeven, gewoon als aandenken.”

Komend jaar gaat ze weer wandelen, van Bergen aan Zee naar Enschede. Van haar liefde voor wandelen en nieuwsgierigheid naar mensen heeft ze inmiddels haar werk gemaakt. Ze loopt als wandelcoach/fotograaf met mensen door de duinen, praat met hen over de grote en kleine dingen van het leven, maakt met haar camera een portret en geeft een tekst mee met ook de inzichten van zo’n sessie. „Sommige mensen staan op een kruising en willen een keuze maken. Die hebben rust en ruimte nodig. Dat is wat wandelen mij elke keer brengt. Ik ben niet bang voor beladen onderwerpen. Juist omdat ik ze herken, kan ik mensen helpen. Ik had afgelopen zondag een mooie opdracht van een vader en een dochter. Deze man gaat binnenkort dood. Dan wandel je samen en bespreek je hoe dat voelt. Het is waardevol die diepgang op te zoeken. En om hem mooi op de foto te zetten.”

Interview Alex Klaasen: ‘Ik moet me als homo nu verdedigen in onze maatschappij’

De angst om uit de kast te komen was heel groot in de tienerjaren van Alex Klaasen. In het theater maakt hij typetjes over wat hem bezighoudt. „Ik schrok van hoe geëngageerd ik was.”

Wat Alex Klaasen naast ‘grappig’ en ‘hilarisch’ het vaakst te horen krijgt over zijn show Showponies? Nichterig. „Mensen zeggen dan eigenlijk: ik vond het heel leuk, maar wat ik minder vond, was dat het over homoseksualiteit ging. Maar daar gáát het juist over.”

In zijn nieuwe show Showponies is homoseksualiteit en hoe een samenleving ermee omgaat een belangrijk onderwerp – iets wat deze week weer aan de oppervlakte kwam na uitspraken van Johan Derksen bij voetbalpraatprogramma Veronica Inside. Klaasen werd met de voorstelling genomineerd voor de Poelifinario in de categorie ‘entertainment’. In Showponies schuwt hij maatschappijkritiek niet, al doet hij dat verhuld.

In het verleden heb je in veel interviews gezegd dat je blij bent dat je geen geëngageerd theater hoeft te maken. Maar deze voorstelling is stiekem heel geëngageerd. Je zegt eigenlijk: deze maatschappij gaat hypocriet om met homoseksualiteit.

„Ik ben tijdens het maken ook geschrokken. Ik was veel geëngageerder dan ik dacht.”

Waarom schrok je daarvan?

„Ik denk nooit: hier ben ik boos over en ik ga daar nu over schrijven. Ik maak gewoon typetjes en realiseer me later wat me bezig heeft gehouden. Zelfs in het dagelijks leven werkt het voor mij sneller als ik even een typetje doe. Ik vind het soms moeilijk om dingen te verwoorden en dan weet ik: als ik een vrouw nadoe, dan is het duidelijk wat ik ergens van vind.

Ik zal daarnaast nooit op een podium als Alex Klaasen zeggen: ik vind dit stom. Ik laat personages juist dingen zeggen waar ik me aan erger. Er zit in Showponies een scène in een bruidswinkel waarin ik als verkoper twee vrouwen help die samen gaan trouwen. Ik blijf de vrouw met korte haren consequent benaderen als ‘het mannetje’. Misschien dat mensen in het publiek dan denken over zichzelf: het is eigenlijk wel irritant als ik dat doe.”

Wat je maakt is een spiegel?

„Ja. Ik was vorig jaar veel bezig met identiteit en homoseksualiteit, bijvoorbeeld door dat gedoe met Johan Derksen over die transgender. En deze week heeft hij zich ook weer over homo’s uitgelaten. Ik vind het gevaarlijk als hij dat soort dingen zegt. Misschien zit er wel een jonge homo of transgender met zijn vader te kijken. Stel dat die vader heel erg lacht om Johan Derksen. Dat is misschien wel een reden dat die puber zelfmoord pleegt.”

Raakt dat je persoonlijk?

„Heel erg. Ik ben zelf als 14-jarige doodongelukkig geweest omdat ik mijn homoseksualiteit niet kon vrijlaten. De angst om uit de kast te komen was heel groot. Ik vond het verschrikkelijk. Terwijl mijn ouders daar heel goed op gereageerd hebben.”

Wat is dan die angst? Om teleur te stellen?

„Nee, dat ze zich van je afkeren. Wat is als kind erger dan als je ouders zich van je afkeren?”

Je vertelt in elk interview dat je een liefdevolle familie had. Waarom durfde je het dan niet te vertellen?

„Door de maatschappij. Het is niet geaccepteerd en dat weet je als puber. Je moet oké worden met iets waarvan je voelt dat veel mensen het niet oké vinden. We leven echt in een heteronormatieve samenleving. ‘Homo’ wordt nog steeds als scheldwoord gebruikt. Elke keer dat een jonge homo het woord ‘homo’ in een verkeerde context hoort, doet dat pijn. Je kan als jonge jongen niet anders dan concluderen: ik mag niet zo zijn. Mensen realiseren zich niet dat kinderen, als ze erachter komen dat ze homo zijn, zich totaal onthecht voelen van de hele samenleving. Het maakt niet uit welke omgeving je komt, je moet altijd over een drempel heen omdat je je ouders moet vertellen dat je iets anders bent dan zij verwacht hadden.”

Ik dacht voordat ik de voorstelling zag: ik ga niets vragen over uit de kast komen. Ik wil niet de aandacht vestigen op iets wat normaal gevonden moet worden. Totdat ik de voorstelling zag.

„Maar we moeten er juist wel spotlights op zetten. De andere kant, de mensen die aanvallen, worden steeds uitgesprokener. Ik had begin dit jaar op Instagram na de uitspraak van Johan Derksen over transgenders een foto gepost met een dragqueen. Daarbij stond: „een stel bange heteromannen die zich geïntimideerd voelen omdat de wereld verandert. Daardoor meppen ze om zich heen.” Veel mensen reageerden met: „stel je niet aan, je moet niet zulke lange tenen hebben.” Dat zouden mensen vroeger nooit gezegd hebben. Dat is de erfenis van sociale media.”

Heb je het idee dat je je steeds vaker moet verdedigen?

„Ja. Tien jaar geleden had ik nooit het idee dat ik me hoefde te verdedigen, inmiddels weet ik dat dat wel moet. Deze zomer heb ik mezelf voor het eerst in mijn leven bedreigd gevoeld. Ik fietste terug van een feest, om half vijf ’s nachts. Er fietsten twee jongens voor mij. Ik haalde ze in. Twintig meter later haalden ze mij weer in en gingen ze langzaam rijden. Ze zeiden niets, hadden een rare blik in hun ogen en gingen voor me fietsen. Ik wist: dit is niet goed. Toen heb ik heel snel mijn stuur omgegooid, ben ik rechtsaf geslagen en de singel op gefietst. Ze zijn me gelukkig niet achterna gegaan, maar als ik langzamer was gaan fietsen of als ik was gestopt dan hadden ze me zeker tegen de grond geslagen. Ik had dit ook nog nooit meegemaakt. Mensen denken dat de dreiging niet groter is geworden in de maatschappij, maar dat is wel zo. Iedere homo is daarom altijd op zijn hoede.”

Een heftig verhaal, maar hoe weet je dat het met je homoseksualiteit te maken heeft?

„Volgens mij zien mensen het aan mij, mensen doen mij ook weleens na. Vooral mijn stem. Dan gaan ze hoger praten. Dan denk ik: wat wil je nou precies zeggen? Dat ik nichterig praat?”

Het gesprek gaat verder. Vrolijk. Het lijkt misschien alsof Alex Klaasen alleen maar fel is, maar de voorstelling is dolkomisch.

Heb je de lach nodig?

„Ja, een lach is een bevestiging, een lach is veilig. Vorig jaar speelde ik een serieuze film. Niemand van de crew reageerde. Het maakte me onzeker. Bij Gooische vrouwen lukte het me de hele crew aan het lachen te krijgen. Dan wist ik: het is goed wat ik doe. Comedy is heel erg mijn comfortzone. Ik vind het lekker als er grap in een scène zit.”

Ik begreep dat je daar ook commentaar op kreeg vroeger.

„Ik vond en vind serieus acteren moeilijk. Ik schoot vrij vaak in een parodie omdat me dat goed afging. Maar op een gegeven moment had ik Joost Prinsen als leraar op de toneelschool en die zei: ja, we weten dat je goed kunt zingen en parodiëren, maar vertel eens gewoon een verhaal. Joost was heel hard, die kon niet veel met mij. Hij zei: over tien jaar ben je vast heel goed maar nu moet je helemaal bij nul beginnen. Ik hoorde toen: je kan eigenlijk niets. Dat heeft lang nagedreund.

Ik heb daar heel veel van geleerd hoor maar ik ben nu wel een beetje klaar met dat gezeik dat mensen jaren zeggen: leuk al die typetjes maar wanneer gaan we de echte Alex Klaasen zien? Die is er altijd geweest. Als je goed kijkt, zie je die door de typetjes heen. Mijn mening, mijn ontroering. Daar gaat deze show ook over.”

Gezeik?

„Ja. Waarom denk je dat je iets niet ziet omdat ik een pruik op heb of jurk aan heb? Sterker nog, ik kan juist meer mezelf zijn met een pruik op. Vorig jaar zomer speelde ik in DeLaMar met zomercabaret een dragqueen. Een oud-klasgenootje van mij zei: jeetje ik heb je nog nooit zo kwetsbaar gezien. Toen viel bij mij het kwartje. Als ik heel erg veel aantrek, lange wimpers opdoe en mezelf opmaak, dan kom ik blijkbaar tot een kern waarin ik dus heel kwetsbaar durf te zijn. Mijn regisseur zegt dat ook: „Alex heeft kleding, een masker en een pruik nodig om iets te kunnen laten zien, iets te zeggen.” Verhullen om te kunnen onthullen. Ik denk dat mensen die kwetsbare kant van mij niet vaak hebben gezien. In Showponies zit de hele Alex Klaasen.”

Je hebt de lach nodig als bevestiging, houdt ervan om jezelf te verhullen en je zegt dat je als homoseksueel oké moet worden met wie je bent. Ik vraag me dan af: heb jij je homoseksualiteit al geaccepteerd?

„Ja. Ik heb me door mijn homoseksualiteit ook ontwikkeld tot wie ik ben. Ik zag ooit een documentaire over homoseksualiteit. Daar zei iemand dat homoseksuelen omdat ze zo op hun hoede zijn, heel goed om zich heen kijken, daardoor goed mensen kunnen lezen, fantasievol zijn en dingen in perspectief kunnen plaatsen. Dat heb je allemaal nodig om typetjes te kunnen spelen en het theater te maken dat ik maak.”

Interview Pia Douwes: ‘Tijdens die burn-out dacht ik: nu is het voorbij’

Musicalster Pia Douwes speelt deze zomer voor de achtste keer Elisabeth. Vorig jaar kreeg ze een burn-out. „Mijn lichaam kon niet meer. Niet iedereen heeft daar even goed op gereageerd.”

Tijdens de fotosessie op Paleis Soestdijk fluistert Pia Douwes naar de communicatie-adviseur van Stage Entertainment: „Ik moet tussendoor eigenlijk even mijn tekst leren. Ik heb volgende week première.”

Pia Douwes heeft het druk. Douwes heeft het altijd druk. Ze staat in Wenen in Ein Wenig Farbe, een kleine musical over een transgender. Tussendoor vliegt ze even terug voor de perspresentaties van Elisabeth in Concert (juni) en The Addams Family (komend seizoen) en om haar ouders te verzorgen. Vlak voor het interview blijkt dat ze toch maar veertig minuten heeft voor het gesprek. Haar ouders hebben plotseling een belangrijke zorgafspraak. „Zullen we de rest maar bellend doen?”

In juni speelt ze vijftien avonden keizerin Elisabeth en loopt ze vanuit de hal van Paleis Soestdijk de marmeren trappen af, de paleistuinen in, waar het publiek zit opgesteld. In 1992 creëerde ze de rol in Wenen. Vierhonderd meisjes deden auditie voor één van de belangrijkste historische figuren uit de Oostenrijkse geschiedenis, de 28-jarige Nederlandse Douwes werd het. De titelsong, Mijn leven is van mij, gezongen door Douwes, werd een klassieker.

Ben je Elisabeth niet zat? Je hebt haar zo vaak gespeeld.

Resoluut: „Nee. Ze stond eerst tegenover me en nu zit ze in me. Ik begrijp haar steeds beter. Omdat ik ouder ben geworden, maar ook omdat ik op haar lijk. Ze was depressief, die neiging had ik ook. Ze had een talenknobbel, net als ik. Ze hield van de natuur, honden en van reizen. Alleen leef ik in een andere tijd waarin je als vrouw in Nederland veel meer ruimte krijgt. Elisabeths ambities en depressies werden niet begrepen en ze is daarom verhard.

„Daarnaast, vroeger moest ik moeite doen om de oudere Elisabeth geloofwaardig neer te zetten, nu is het meisje een uitdaging. Ik probeer dat lichtvoetige van een tiener te pakken in mijn bewegingen en mijn stem zacht te kleuren. Mensen zeggen dat het me nog steeds lukt. Je moet overigens wel enige afstand houden, anders zie je een 53-jarige met rimpels die een 16-jarige speelt.” Ze lacht hard.

De veertig minuten gaan snel. Twee weken later zit ze voor haar laptop op de bank in Wenen. Naast haar ligt haar maatje Sansa, een Bosnische straathond. Ze slaapt. Sansa gaat overal mee naartoe. Ook naar het theater. „Ik laat dat in mijn contract zetten. Een keer mocht ze niet mee, toen heb ik gezegd, sorry, maar dan kan ik niet spelen.”

Grappig. Alle mensen om je heen zeggen dat je zo gedreven bent om dit vak zo goed mogelijk uit te oefenen. Maar dan is er een hond en die is belangrijker.

„Het is een bewuste keuze. Dit vak vraagt veel, op de momenten dat iedereen vrij is, in weekenden en op feestdagen, speel je. Relaties onderhouden gaat moeilijk, veel huwelijksfeesten heb ik gemist.

„Toch ben ik altijd op zoek naar verbinding. Heel vroeger maakte ik na elke productie een fotocollage voor al mijn collega’s. In mijn vrije tijd zocht ik vrienden uit het vak op in het buitenland om ze daar te zien optreden. Vakantie had ik nauwelijks, die dagen ging daaraan op. Met kerst schreef ik iedereen een kerstkaart. Totdat ik erachter kwam dat bijna niemand terugschreef, dat iedereen met zijn eigen leven bezig was. Dat vond ik eerst pijnlijk maar daarna begreep ik het. Iedereen heeft zijn eigen leven.

„Nu ik ouder word, maak ik andere keuzes. Ik waardeer de mensen die echt dichtbij mij staan. Het huwelijksfeest van mijn ouders wil ik nu voor geen goud missen. Producties gaan voorbij, roem gaat voorbij, het enige wat overblijft zijn relaties en die kan je alleen aangaan met levende wezens. Ik ben veel alleen. Een hond brengt gezelligheid in huis. Ze is, met mijn ouders, mijn gezinnetje.”

In de documentaire ‘Mijn leven is van mij’ van Emma Westermann, die volgende week in première gaat, is te zien hoe Pia Douwes als musicalster al 32 jaar de wereld overvliegt, van productie naar productie. Dat eiste zijn tol, vorig jaar kreeg ze een burn-out. In de film zegt ze: „Ik zag het niet aankomen.”

Douwes: „Ik doe dit al 32 jaar en het gaat al 32 jaar goed. Het harde werken was niet het probleem.”

Heb je er wat van geleerd?

„Nou, ik plan mijn agenda nog beter en luister naar de signalen van mijn lichaam. Maar ik werk wel weer hard. Dat komt omdat mijn burn-out een combinatie van factoren was. Ik was opeens mantelzorger voor mijn ouders en zat zelf in de menopauze. Vooral dat laatste heeft bij mij pittige gevolgen gehad. Ik had last van extreme migraine, maar ik wist niet dat het door de overgang kwam, ik zat daar namelijk al een paar jaar in. Bij Rebecca in 2012 stond ik al met opvliegers achter de schermen.”

Speelde je altijd door?

„Ja. Je moet wel, the show must go on. Maar daar denk je niet over na. Dit vak is topsport. Als een topsporter honderd meter moet rennen kan ze niet nadenken over een opvlieger, ongesteldheid, buikpijn of iemand die overleden is. Ze moet.”

Het verschil is dat topsporters stoppen rond hun 30e. Jij bent 53.

„Dat is zo. Natuurlijk wordt het vermoeiender. Ik spring niet meer zo kwiek uit bed als vroeger na een voorstelling.

„Wat ook meespeelde, was dat ik meer druk voelde omdat ik als zelfstandige aan de slag moest. Stage Entertainment werd overgenomen en alle vaste contracten werden stopgezet. Voor het bedrijf was dat goed, je hebt niet altijd dezelfde mensen nodig. Wat moeten ze in The Lion King met Pia Douwes? Het leverde mij ook veel op, ik kreeg de vrijheid terug om andere shows doen. Alleen realiseerde ik me wel dat ik elke maand werk moest hebben. Dat was slikken.”

Jij kon niet stoppen om financiële redenen?

„Dat gevoel had ik. Mensen denken dat ik rijk ben, maar ik zit niet zo goed in de slappe was dat ik maanden niet of minder kan werken.”

Dus je werkte door en brandde op?

„Ik had het niet door. Veel musicalsterren die overwerkt zijn, voelen dat aan hun stem. Mijn stem klonk prima. Maar ik bleef opvliegers houden, had het warm, voelde me benauwd. De menopauze nog steeds, dacht ik. Maar dat waren blijkbaar niet alleen overgangsklachten, ook burn-out verschijnselen.”

Wat merkte je op het podium?

„Ik kon op een gegeven moment sommige nummers niet meer zingen omdat ik geen adem had. Bij twee voorstellingen heb ik gezegd: we moeten dit lied overslaan, het lukt me vandaag niet. Uiteindelijk ging het niet meer. Ik ben voor een voorstelling flauwgevallen. Mijn lichaam was op. Mijn heupen waren zo geblokkeerd dat ik niet meer naar het toilet kon. Ik had dag en nacht migraine. Slikte daar veel medicijnen voor, die mijn lijf alleen maar meer uitputte.”

Toch ben je pas gestopt toen je broer zei: nu kan het niet meer.

„Eigenlijk pas echt toen de dokter zei: mevrouw u moet nu rusten, anders bent u er straks twee jaar uit. Dat wilde ik echt niet.’’

Heb je shows stop moeten zetten?

„Ja.”

(Stilte)

„Het was verschrikkelijk, afschuwelijk. Het voelt alsof ik heb gefaald. Het is erg om te moeten zeggen: ik kan niet meer. Niet iedereen heeft daar even goed op gereageerd. Dat is hard aangekomen. Ik heb het niet expres gedaan.

„Uiteindelijk ben ik naar de neuroloog gegaan. Die vertelde dat migrainepatiënten vaak extra klachten krijgen in de overgang. Ik wist dat niet. Ik ben hormonen gaan slikken waardoor de bonkende hoofdpijn verdween. Zo heeft mijn lichaam kunnen herstellen. Had ik dat maar eerder geweten.”

Neem je het jezelf kwalijk?

„Ja.”

Als ik dit allemaal zo hoor denk ik, is jouw leven wel van jou? Je bent zo bezig met anderen.

„Dat is me wat. Nou misschien was dat lang niet het geval inderdaad. Mijn leven was vooral van anderen. Maar het gaat steeds beter.”

Ik begreep dat je bang was dat dit je carrière zou kosten.

„Ik word ouder, de rollen liggen niet meer voor het oprapen. Ik denk dat het een algemene angst is voor vrouwen vanaf een bepaalde leeftijd. Op mijn 45e had ik een dip. Kan ik het nog? Willen mensen me nog? Tijdens die burn-out dacht ik echt: nu is het voorbij. Gelukkig klopte dat niet.”

Je bent de Pia Douwes, dé musicalster van Nederland. Hoe kan het dat je zo onzeker bent?

„Dat zit in mij. Na een derde repetitieweek denk ik altijd: nu vragen ze zich af of ze niet iemand anders hadden moeten nemen. Bij Ein Wenig Farbe moet ik veertien rollen spelen en dertig pagina’s tekst uit mijn hoofd leren. Ik heb geen tegenspel. Dat is een enorme uitdaging. Ik denk dan altijd: zie je wel, ik kan niet spelen.”

Niet toneelspelen?

„Dat denk ik altijd. Ik kan een beetje leuk zingen, maar echt acteren kan ik niet. Maar goed, ik kan dit denkpatroon inmiddels herkennen. Vroeger dacht ik: wat gebeurt hier? Nu weet ik dat het een proces is en dat het goed komt. Ik heb vooral publiek en licht nodig. Als ik in kostuum op toneel sta, dan ben ik er.”

Een beetje leuk zingen? Jouw kracht is toch je stem?

„Ik vind zelf niet dat ik een mooie stem heb. Men vond mijn stem vroeger schel, metalig. Recensenten hebben er vroeger ook veel kritiek op gegeven en daar werd ik onzeker van. Ik heb geprobeerd met zangles een wat warmere klank te krijgen. Nu ik ouder ben, verdiept mijn stem en krijg ik er meer kleuren bij.

„In Mijn leven is van mij gaat Elisabeth voor zichzelf staan. Dat lied heeft voor mij ook zo gewerkt. Ik begreep dat ik iets speciaals had, een authentieke stem waarin elke vezel van emotie, elke nuance, door kan klinken. Ik heb moeten leren dat dat mijn kracht is.’’

Interview comedian Martijn Koning: ‘Ik word steeds weirder’

Oudejaar Martijn Koning houdt de oudejaarsconference voor RTL4. „De meeste comedians en cabaretiers zijn raar, maar ik ben wel echt weird.”

Na een half uur zegt Martijn Koning (41) sorry. Hij heeft al twee keer uitgehaald in het gesprek. De eerste keer met de opmerking „wat een rare vraag” en de tweede keer met het scherpe „laat me even uitpraten”.

Martijn Koning is een typisch voorbeeld van ‘grote mond, klein hartje’. „Mensen haten mij of lopen met me weg.” Hij is oprecht geïnteresseerd, vertelt tussen neus en lippen door hoe hij zijn geld uitgeeft aan etentjes met familie, een hond voor zijn ouders en pakken voor vrienden en praat met absurde liefde over zijn kat, Kevin Costner, die door het huis vliegt.

Maar Koning heeft niet zijn dag. Hij wordt geïnterviewd over zijn oudejaarsconference op RTL 4 op 31 december, maar dacht dat de afspraak morgen was. De comedian zat in de sportschool toen zijn impresariaat belde, moest naar huis racen, douchen, de deur opendoen in zijn badjas, snel omkleden en tussendoor zijn kat tot de orde roepen die door het huis vloog en draadjes van de koptelefoon aanviel. Het been dat daarachter stond begon direct te bloeden. Koning zit daarom „nogal vol”. „Ik merk dat ik opgefokt ben. Ik had niet verwacht dat ik vandaag een interview zou hebben en had mijn dag anders gepland.” In het interview zal hij vaker uithalen, maar telkens met een grote grijns op zijn gezicht.

Je lijkt prikkelgevoelig.

„Ik hoor en zie alles. Maar dat is denk ik ook waarom ik goed ben met publiek. Ik heb voelsprieten voor aparte mensen en die zeggen vanzelf iets raars. En ik ben echt geïnteresseerd, ik probeer het publiek in zijn waarde te laten. Andere comedians maken grappen ten koste van mensen. Die interactie met het publiek heb ik nodig, dan krijg ik zin om te spelen. Ik wil niet dat optreden gaat voelen als het repeteren van een kunstje. Ik doe elk jaar daarom een nieuwe show en in dat jaar ben ik er eigenlijk al klaar mee.

„Maar die prikkelgevoeligheid zit me ook in de weg. Ik stuur de theaters van tevoren een lijst met regels. Ik eis bijvoorbeeld dat niemand tijdens het optreden naast het podium staat. Technici gaan daar gerust met elkaar praten, bellen, e-mails checken waardoor ik lichtjes zie in mijn ooghoek. Tijdens de voorstelling! Ik wil ook geen bloemen na de show. Want dan staat zo’n meisje van de bar al twintig minuten in de coulissen klaar, helemaal zenuwachtig. Dat zie ik.

„Ik wil vooraf ook niet aangesproken worden, heb mijn kleedkamer op slot. Hoe vaak technici of programmeurs binnenkomen. Terwijl dat fijne momenten zijn om nieuw materiaal te verzinnen. Of ik ben aan het dansen, zit in mijn neus, en dan is het van: ‘En, zin in?’ (Lachend: ) Dat is zo’n stomme vraag. Kan ik niets mee. Ik haat lege vragen en lege gesprekken.

„Maar ik weet ook dat ik zelf steeds weirder word. Echt een beetje een divaatje. Alleen, ik kan niet zomaar, huppakee in de juiste mood schieten voor een goed optreden. Ik moet me goed voorbereiden en heb al mijn concentratie nodig, dan ben ik op mijn best. Ik snap niet waarom ze dat niet begrijpen. We staan toch allemaal in dienst van de avond? Maar na het optreden mag alles. Interviews, filmpjes, selfies. Echt alles.”

Vinden mensen je lastig?

„Ik denk het wel ja, maar mijn voelsprieten zijn heel dom. Subtiele dingen pak ik op: als mensen stiekem een relatie hebben, als mensen liegen. Maar grotere emoties dus niet. Iemand kan op het punt van knakken staan en dan ben ik nog steeds grapjes aan het maken. Zoals laatst. We hebben nu nieuwe comedians in Toomler en sommige zijn echt te slecht. Maar het rooster moet volgemaakt worden, want 70 procent van de leden van Toomler durft niet meer op het podium te staan. Die komen alleen naar vergaderingen en feestjes. Die nieuwe comedians willen feedback hebben na een optreden. Ik zei een van hen: speel anders nog dertig keer en dan wil ik er wel iets over zeggen. Maar nee, er stond in de e-mail dat we feedback zouden geven. Oké nou dan ga ik zeggen wat ik vond. ‘Ik vond het van een bedenkelijk niveau.’ ‘Maar ik heb er de hele week aan gezeten.’ ‘Dat lijkt me sterk want je doet precies hetzelfde als vorige week. Heb je er echt elke dag aan gezeten? Oké dan ben je niet goed genoeg.’ En dan gaan ze huilen. Ik weet niet wat ik dan verkeerd doe, ik probeer nog te waarschuwen.”

De post valt op de mat. Koning vliegt naar de deur en scheurt zijn pakje open. Een zonnebril, ongeveer 7 centimeter breed, model John Lennon, bedoeld voor zijn kat. Koning straalt van oor tot oor. De bril blijft natuurlijk niet zitten. „Ik heb ook nog een kerststrikje voor hem besteld. En die daar.” Hij wijst op witte grote dieren van schuim waar hij met zwarte stiften ware kunstwerken van maakt. Een deel verkoopt hij voor Stichting Orange Babies. „Sinds een week heb ik internetbankieren. Dus nu bestel ik allemaal shit.”

Waarom had je geen internetbankieren?

„Dat deed mijn pa. Ik haat financiën. Ik maak al mijn hele leven geen post open. Ik teken er alleen maar op. Ik heb als zwerver ingeschreven gestaan zodat ik geen brieven meer kreeg. Als je geen post openmaakt, komen er deurwaarders.”

Je had deurwaarders aan je deur? Heb je dan een enorme schuld gehad?

„Ja. Ik heb nog steeds 20.000 euro studieschuld. Een ex had bij DUO alles ingevuld zodat ik gratis geld kreeg. Geld is voor mij niet belangrijk. Ik kan ook niet tegen termen als rente of hypotheekrenteaftrek. Ik schakel dan helemaal uit. Ik praat liever over emoties. Maar ik heb nu wel internetbankieren omdat ik nu alles met mijn duimafdruk kan bestellen en mijn codes niet hoeft te onthouden.”

Je lijkt me moeilijk om mee te leven.

„De meeste comedians en cabaretiers zijn raar, maar ik ben wel echt weird. Een einzelgänger. Ik val altijd buiten groepen, ook op school. Toen ik comedy ontdekte, heb ik me een maand heel erg gelukkig gevoeld, totdat ik erachter kwam dat ik ook binnen de comedywereld een weirdo ben. Dat was een grote teleurstelling.”

Ik luisterde naar de podcast van Pepijn Schoneveld met Raoul Heertje. Daar zegt hij iets over zijn vertrek bij Toomler en dat jij het als een van de weinigen voor hem zou hebben opgenomen.

„Ik heb daar super erge ruzie gehad. Heb comedians verrot gescholden en zij mij. Überhaupt heb ik vaker mot bij Toomler: waarom zouden we een seconde luisteren naar wat een persoon te zeggen heeft als die amper optreedt en niets toevoegt? Ik haat mensen die denken dat ze wat kunnen maar niets weten van het vak. Dat is ook waarom ik lang niet met een regisseur heb gewerkt. Tim Fransen [winnaar Poelifinario 2018, red.] begeleidt mij nu half. Tim is heel grappig, ik hou van hem. Hij mag wel dingen zeggen, bij anderen had ik de samenwerking allang verbroken. Ik heb nul respect voor mensen zonder talent.”

Aan het begin van het gesprek zei je dat je mensen in hun waarde moet laten.

„Nee dat is publiek, dat is anders. Het publiek betaalt. Comedians moeten zich verbaal kunnen verdedigen.”

Heb je ooit spijt van wat je zegt?

„Waarom zou ik daar spijt van hebben? Ik ben niet de oorzaak. Vorige week zou ik met een opdrachtgever iets presenteren. Vlak voor de repetitie hoorde ik opeens dat ik dat toch met iemand anders moest doen. Ik zei: ‘ik ken hem niet, ik ben een einzelgänger, ik vind dat moeilijk. ‘ De man was al een half uur te laat en bleef daarnaast maar over zijn eigen boek praten. Ik probeerde er wat van te maken, zei tegen hem: ik leer je boekje dan wel uit mijn hoofd en dan gaan we lekker improviseren. Maar nee, hij had een script gemaakt en daar moesten we ons aan houden. Hij zei: ‘jij komt op en je kondigt mij aan.’ Ik keek naar de opdrachtgever zo van: wat doe je me aan? Ik heb zo weinig tijd, en dan zadel je me op met zo’n vervelende man. Die vroeg: ‘als er persoonlijke dingen zijn, dan kun je ook duidelijk zijn hè. Toen zei ik: nou ik ga dit niet doen, omdat ik 50 procent van het presentatieduo zo onsympathiek vind en daar geen seconde mee wil werken. Is dat duidelijk genoeg voor je?’ Wat een arrogante lul.”

Je zegt: ik ben niet de oorzaak. Toch kom jij soms ook over als een arrogante lul.

„Jazeker. Dat is ook zo. Soms is het veel beter dingen in te slikken Alleen, vervelende mensen vind ik gewoon vervelend. Maar ik kan ook heel lief zijn. Echt. Bij Toomler bedoel ik het helemaal niet verkeerd. Ik wil mensen niet kwetsen. Ik heb drie broers. We maakten vroeger allemaal keiharde grappen over elkaar en dan was het daarna weer goed. Maar ik merk nu wel dat het bij anderen niet zo werkt.”

Hoe vaak heb je jezelf in de nesten gewerkt door dit soort dingen?

„Duizend keer. Elke keer word ik toch weer gevraagd.” Hij lacht. „Gelukkig.”

Wat is de consequentie van je gedrag?

„Eenzaamheid. Ja. Inmiddels weet ik wel wanneer ik me apart gedraag. Ik heb laatst met Sterre Koning contact gekregen via social media. Het gesprek begon over onze zelfde achternaam. Zij is een zestienjarig meisje, presentatrice, actrice en zangeres en heeft me drie tips gegeven qua sociaal contact met andere mensen. Die probeer ik nu op te volgen.”

Een zestienjarig meisje? Hoe kan het dat jij daar wat van aan wilt nemen?

„Dat snap ik dus ook niet. Nou ja, ze is absurd getalenteerd. Dat is het waarschijnlijk. Die drie regels zijn: 1. Geen kritiek geven. Dat vind ik heel moeilijk, heb ik nu ook al veel te veel gedaan. 2. Je inleven in een ander. Waarom zegt iemand iets? Wat wil iemand van mij? 3. Niet alleen mijn gevoel weg willen zenden. Ik verstuur te vaak e-mails waarin ik al mijn frustraties eruit gooi. Alleen leg ik die dan wel bij een ander neer. Ik probeer nu naar haar tips te leven. Al weet ik ook, ik zal me nooit helemaal conformeren. Dat is ingewikkeld want ik wil ook gewoon die leuke gast zijn. Maar ik kan me gewoon niet volledig aanpassen.”

Ik wil grappig(er) worden, daar is een cursus voor

Wie aan stand-upcomedy wil doen kan op les gaan. „Grappen schrijven kan je trainen.”

Het is april 2018 en ik sta op een podium. Een groep van tien onbekenden bekijkt me van top tot teen. „Je bent denk ik vegetariër”, „Jij eet van die vieze maar gezonde ontbijtjes met bessen enzo”, „Je houdt van cultuur”, „Je hebt een vriend maar je bent niet getrouwd”, „Je bent een renchick”, „Je woont in Hilversum ofzo.”

Ik ben totaal verbaasd, de eerste indruk die zij van mij hebben klopt bijna helemaal. ’s Ochtends maak ik inderdaad met amandelmelk en boekweitvlokken een ontbijt dat zo stevig is dat je er ook een muurtje mee zou kunnen metselen. Ik heb fanatiek aan atletiek gedaan. Dieren eet ik niet meer sinds mijn vijftiende. Trouwen ga ik niet, al woon ik al jaren samen. Ik schrijf voor de cultuurredactie van NRC. Enige fout: ik woon niet in Hilversum, wel in Heemstede. Net zo wit, net zo rijk, net zoveel mensen lid van de hockeyclub.

Het is de eerste oefening van de comedycursus van Roel C. Verburg, gitaarkomiek en stand-upcomedian bij het Amsterdamse Comedy Cafe, waar ik aan meedoe. Ik wil grappig worden, maar ja, hoe doe je dat? De cursus zit al jarenlang elk kwartaal helemaal vol. De deelnemers, onder wie verplegers, engineers en socialemediaconsultants, willen niet allemaal net als ik op het podium staan, maar wel graag leren hoe ze grappig kunnen worden. Ook veel nieuwe bekende namen in de comedyscene begonnen bij Verburg, zoals Kasper van der Laan, winnaar van de publieksprijs van het Leids Cabaret Festival 2018, en Tex de Wit, schrijver bij Zondag met Lubach. Verburg: „Ik pretendeer niet dat je meteen comedian wordt met uitverkochte zalen”, zegt Verburg, „ik kan mensen niet grappig maken, alleen wel grappiger.”

De eerste oefening over de eerste indruk is belangrijk, legt hij uit. „Als iemand die heel dik is zegt ‘ik moet op dieet’, dan kunnen mensen lachen uit herkenning. Als iemand heel dun is en dat zegt , weet je dat de grap ironisch is bedoeld. Maar ik had een comedy-collega die niet heel dik was en die zei dat hij op dieet moest. Je hoorde het publiek denken: is dat zo? Huh? En dan werkt je grap dus niet.”

Toch wordt het belang van die eerste oefening veel comedians pas na veel optredens duidelijk. Mij ook. Wel meteen toepasbaar is de definitie van een grap: een doorgaans logisch maar onverwacht vervolg. Of de tip dat het belangrijkste woord in een grap altijd aan het einde van de zin moet.

Mindmappen en associëren

Verburg raadt aan om te gaan mindmappen, associaties zijn enorm belangrijk voor grappen. „Vooral voor een onderwerp dat je boeit of dat jou typeert.” Ik denk na over mijn hobby’s en weet meteen welk woord ik op mijn kladblok moet schrijven: klimaatverandering. Ik maak lijntjes met Shell, olie, CO2, smeltende ijskappen, ijsberen, gas, Groningers, Freek de Jonge. Hilarische onderwerpen voor comedy natuurlijk.

Even daarvoor heeft Verburg een aantal woorden opgeschreven: zelfspot, vergelijking, tegenstelling, projectie, typetje, herkenning, afzeiken, de waarheid, vergroting, 1-2-3’tje, understatement: grapvormen waar je je associaties in kunt gieten. Verburg: „Als ik nu een grap wil maken, pak ik deze lijst er natuurlijk niet meer bij. Heel af en toe denk ik nog: deze grap werkt niet, moet ik de vorm veranderen? Laatst had ik een 1-2-3’tje bedacht. Ik had: sommige mensen geven fooi in een café, anderen in een restaurant en ik geef fooi in een bank. Dat werkte niet. De vergelijking die ik daarna maakte werkte ook niet. En toen dacht ik, ik moet gewoon zeggen wat het is: ik geef graag fooi aan mensen die nooit fooi krijgen, ik geef bijvoorbeeld fooi in een bank. Dat werkte wel, de gedachte zelf is al een onlogisch vervolg.”

Jasper van der Veen won dit jaar het Leids Cabaret Festival. Hij volgde niet de hele cursus bij Verburg maar wel een paar lessen: „Die brachten techniek in het warrige verhaal dat ik als beginnend comedian aan het vertellen was.” Ook Gerthein Boersma, redacteur bij Dit Was Het Nieuws en oud-schrijver bij Zondag met Lubach, kreeg les van Verburg: „Het was superfijn, maar daarna begon het echte werk.” Een van de uitdagingen voor comedians is puzzelen met de kloof, het verschil tussen de opbouw van een grap en de inkopper. Boersma: „Die kloof moet niet te klein zijn, anders is de clou niet onverwacht. Maar ook niet te groot, want dan moet het publiek zelf te grote stappen maken. En soms is het ook leuk als niet iedereen je grap begrijpt. Ik had ooit deze: ‘Roel van Velzen heeft gezegd dat het leven net is als een rollercoaster. Maar hoe weet hij dat nou?’ Vaak lachte maar de helft. Als ik in een gulle bui was legde ik uiteindelijk uit dat Van Velzen niet in achtbanen mag. Dan lachte de andere helft.”

De weken na de theorieles gaan we met z’n allen spuien, verfijnen, schrappen en voor elkaar optreden . Ik schrijf dingen op die ik opvallend vind: Groningers die koken op gas, of dat ik om milieuredenen liever niet in een vliegtuig zit en daarom mijn schoonouders uit Portugal maar hiernaartoe laat komen. Na tien weken mag ik tien minuten optreden. Het publiek lacht hard. Op dat moment weet ik één ding zeker: ik ben echt absurd grappig.

Ik mag vaker spelen. Bijvoorbeeld begin december 2018 in een dorpscafé in Wijdenes, een dorpje vlakbij Hoorn met 1.300 inwoners. Ik begin weer voortvarend met mijn klimaatgrappen. Aan de bar zit een man met klompen aan. Hij draait zich na de eerste opmerking hoofdschuddend om. De zaal is voor de rest doodstil. Ik denk alleen maar: wat doe ik hier? Hoezo dacht ik dat ik grappig zou kunnen zijn? Waarom zit ik niet in mijn onesie thuis op de bank de herhaling van Heel Holland Bakt te kijken?

Grappig zijn is meer dan grappen schieten

Ik leerde die avond in december op een vrij pijnlijke manier: grappig zijn is meer dan grappen schieten. „Grappen schrijven is een bepaalde manier van denken en dat kan je goed trainen”, vertelt de Nederlandse hoogleraar cultuursociologie Giselinde Kuipers die sinds kort werkt aan de Katholieke Universiteit Leuven. Ze deed jarenlang onderzoek naar humor. „Maar grappig zijn is eigenlijk een recept waarbij je verschillende ingrediënten moet doseren. Heel belangrijk is dat een comedian de zaal goed aanvoelt. Maak verbinding en reageer op de signalen van het publiek. Je zegt eigenlijk: ik ga met jou mijn wereldbeeld delen en ik hoop dat je meegaat. Maar je moet continu checken of ze wel mee zijn.” Een grap heeft ook altijd iets grensoverschrijdends. „Het is wel zoeken naar een balans. Als je meteen losgaat, kan het publiek denken: wat is dit voor hufter? En over sommige groepen mag je hardere grappen maken dan over andere.” Waarom? Door ingrediënt nummer drie: „Humor haalt dingen omlaag. Als je grappen maakt over mensen die een zwakkere positie hebben in de maatschappij kan het publiek denken: dit vind ik niet meer grappig. Maar mensen vinden het juist wel grappig als je machthebbers uitdaagt.” Kuipers: „Ten slotte moet je iets met je uiterlijk of met je stem doen waardoor mensen begrijpen dat je niet serieus bent. Maar dat verschilt ook per opleidingsniveau van het publiek.”

Ik denk terug aan mijn avond in Wijdenes en er vallen kwartjes. Ik vermoed dat het dorp met meer koeien dan inwoners mij bij mijn eerste zin al kwijt was: „Hallo ik ben Anouk, ik ben een idealist en ik eet geen vlees.” Ik ben na die realisatie in de war, betekent dit dat ik mijn materiaal dan moet aanpassen aan het publiek?

„Nee”, zegt Van der Veen. „Comedy wordt juist interessanter als je je eigen verhaal vertelt. Ik heb een beetje idealeschoonzoonuitstraling en mijn optredens gingen daarom nooit fout, mensen moesten altijd wel lachen. Maar bij mij ging nooit het dak eraf. Ik heb nu geleerd om nog persoonlijker te worden en daarmee ook grensoverschrijdender. Dat betekent dat mensen mij soms echt niet trekken. En ja, ik moet daarom harder werken om hen voor me te winnen. Maar als dat nu lukt, lachen ze zoveel harder.” Hij schrijft zijn materiaal ook anders. „Vroeger ging ik in een café zitten, keek ik om me heen, zag een lamp hangen en dacht ik: wat zou het publiek daar grappig aan vinden? Nu denk ik: wat wil ik zeggen?”

Je eigen verhaal mengen met het beeld dat andere mensen van je krijgen, is dat wat een goede comedian doet? Ik denk na over mijn eigen persoonlijkheid. Ik ben een veel te fanatieke, dunne veganist die vrij streng is voor zichzelf en voor de mensen om zich heen. Dat moralisme vinden sommige mensen in het publiek natuurlijk superfrustrerend. Ik besluit de frustratie die ik opwek te gebruiken in mijn optreden. Het publiek lacht direct om mijn nieuwe introductie. Even denk ik weer dat ik het heb begrepen.

Maar dat kan ik wel vergeten, lacht Van der Veen. „Uiteindelijk heb ik ook weer veel losgelaten van wat mensen adviseerden: iedereen is namelijk op zijn eigen manier grappig. Als comedian moet je om beter te worden de hele tijd dingen uitproberen waar het publiek niet altijd meteen goed op reageert. En als je een aantal goede avonden hebt gehad en denkt dat je eindelijk begrijpt hoe comedy werkt, gaat het de volgende keer weer helemaal mis.”

Hoe ik leerde omgaan met somberheid over het klimaat

Bij een psycholoog leerde Anouk Kragtwijk omgaan met haar somberheid over het klimaat. Die gaf haar handvatten voor haar emoties. Haar huiswerk zou voor iedereen goed zijn.

Het had niet eens direct met de gevolgen van klimaatverandering te maken. De bomen iets verderop in onze straat moesten worden gekapt, want ze zaten in de riolering. Ik had de gemeente twee keer gebeld met de vraag of er geen andere oplossing was, het waren immers gezonde iepen. Maar nee, de pijpleidingen waren al tig keer vervangen, die bomen moesten om.

Begin augustus schreef ik een stuk voor NRC over Glennis Grace toen ik hoorde hoe verderop in de straat een kettingzaag werd aangezet. Een stam viel kermend op de grond. Ik deed snel mijn oordoppen in. Toch hoorde ik luid en duidelijk hoe boom twee ook werd omgezaagd. Ik besloot Glennis Grace door de boxen te laten knallen en keihard mee te zingen met een cover van Whitney Houston. Ergens in de verte hoorde ik iep drie, vier en vijf omvallen terwijl ik keihard ‘I will always love you’ blèrde. De ironie ontging me niet.

De volgende dag fietste ik via de andere kant de straat uit. Ik wilde de stompjes niet zien. Maar wat ik verder tegenkwam, maakte me ook niet vrolijk. Het was bloedheet buiten. Ik reed langs verdorde grasvelden en zag hoe jonge bomen hun bladeren aan het verliezen waren. Op mijn telefoon las ik berichten over vogels en egels die dorst hadden en over bosbranden in Europa. Het maakte me al een hele zomer neerslachtig.

Ik was niet de enige. Nederlanders maken zich steeds meer zorgen over het klimaat, blijkt uit het rapport Burgerperspectieven van het Sociaal Cultureel Planbureau. Het noemen van klimaatverandering op de vraag ‘Wat zijn de grootste problemen van Nederland?’ is gestegen. Begin 2017 noemde 7 procent het onderwerp als probleem, begin 2019 werd het door 21 procent genoemdIn een onderzoek van Motivaction eind 2018, in opdracht van stichting Natuur en Milieu, zei 51 procent van de ondervraagden zich in enige mate zorgen te maken over het klimaat.

Klimaatverandering klopt op onze deur. Maar waarom gingen de bomen in mijn straat dan zo rücksichtslos om, zonder werkelijk op zoek te gaan naar een alternatief? Als bomen niet bestonden en we hadden ze uitgevonden, dan hadden we waarschijnlijk gedacht: eureka, eindelijk een technologische oplossing om CO2 uit de atmosfeer te halen. Maar ja, aan iets natuurlijks als gezonde bomen kan je niet zoveel geld verdienen.

Door het kappen van de bomen in mijn straat realiseerde ik me twee dingen: blijkbaar was de natuur uiteindelijk altijd ondergeschikt aan onze verlangens, een houding van de mensheid die deze hele klimaatellende had veroorzaakt. En: als maatschappij zagen we nog steeds niet in hoe groot onze milieuproblemen zijn. Ik snapte dat niet. Die problemen waren al jarenlang bekend. Als achtjarige hoorde ik al via Schooltv-weekjournaal over tropische bossen die werden platgebrand en hoe desastreus dat was voor de biodiversiteit en de opwarming van de aarde. Ik vond de beelden van die afgefikte bossen zo verschrikkelijk dat ik elke avond maar een kussentje van mijn bed pakte en ging bidden tot God. ‘Wilt u alsjeblieft de grote mensen duidelijk maken dat ze beter voor de natuur en voor de dieren moeten zorgen?’ Tsja, je moet als kind wat met je machteloosheid en ik was toen nog niet op het idee gekomen om net als Greta per zeilschip naar New York te varen en daar de regeringsleiders bij de VN fel toe te spreken.

Dat was behoorlijk lang geleden. Toen ik nog hoop had dat we de problemen in de jaren die kwamen wel op gingen lossen. Maar in de zomer van 2018 waren de politieke besluiten nog steeds slap, moest ik nog steeds barbecueën met familiedag en begreep mijn omgeving nog steeds niet waarom ik zo van slag raakte van het warme weer. Ik vertelde een van mijn beste vriendinnen over mijn gemoed en zij gaf me het advies: je moet ook een beetje meer genieten van het leven, je niet zoveel zorgen maken. Kijk naar buiten, de zon schijnt. En ik dacht: ja, dat is dus precies het probleem! De zon schijnt al twee maanden fulltime!

Vroeger loste ik de confrontatie met dierenleed en milieuproblemen op via de mantra van het Postbus 51-spotje: een beter milieu begint bij jezelf. Toen de koe bij ons achter in de wei verkocht werd aan de slager, stopte ik met dieren eten. Toen ik in een hartverscheurend filmpje zag hoe een orang-oetan vocht met een bulldozer die zijn hele leefomgeving in de bossen van Indonesië platwalste, stopte ik met het eten van palmolie in pindakaas, koekjes en chips. Toen ik las dat spullen kopen nog vervuilender is dan vlees eten en vliegen, nam ik alleen maar gerecyclede dingen in huis. Ik doe bijna alles met het ov, eet biologisch, koop alleen nog maar duurzame kleding en ben inmiddels veganist. Bij elk milieuprobleem denk ik dus: hoe kan ik mijn eigen gedrag aanpassen?

Maar die bomen waren voor mij een breekpunt. Hoeveel nut heeft het dat ik al het milieuleed probeer aan te pakken, als er voor de rest zo weinig gebeurt? Mijn optimisme verdween. Bij het bestellen van onze zonnepanelen ontglipte me de gedachte: waarom doe ik dit nog? ’s Nachts droomde ik zelfs van overstromingen. Tegen mijn vriend, die na een dag werken voor ons een henneptofuburger stond klaar te maken, maar die net even iets te laconiek reageerde op een apocalyptisch stuk over klimaatverandering, schreeuwde ik: ‘vind je het dan helemaal geen probléém dat we allemaal uit dreigen te sterven?’

Het was een probleem, mijn probleem. Klimaatangst beheerste mijn leven. Het maakte me diep ongelukkig en het maakte me onaardig. Ik moest er met iemand over praten. Iemand die me niet als advies zou geven om in de zon te gaan zitten. Het werd een psycholoog.

Ik voelde me ongemakkelijk bij het eerste gesprek: ‘Ja hallo, ik ben hier want de bomen in de straat zijn gekapt.’ Was dat niet een beetje gek? Maar ze nam mijn probleem serieus. Ik vertelde haar hoe het welzijn van bomen en dieren altijd al verbonden is geweest met mijn eigen welzijn. Hun leed komt keihard bij mij binnen. Ik vertelde haar over hoe schuldig ik me voelde. Had ik wel genoeg gedaan om de iepen in mijn straat te behouden? Ik was geen handtekeningen gaan inzamelen en ik had me niet vastgebonden aan een boom en de sleutel ingeslikt. Ik wilde geen ruzie met de buren of in de buurt bekendstaan staan als bomengekkie.

Deed ik überhaupt wel genoeg? Mijn ecologische voetafdruk was nog steeds groter dan een aardbol. Mijn schoonouders wonen in Portugal en daar vloog ik naartoe. Ik douchte ook te lang en dat haatte ik aan mezelf. Ik had op mijn tegels zelfs een geplastificeerde, uitgemergelde ijsbeer opgehangen omdat ik mezelf emotioneel wilde chanteren. Maar al keek ik tijdens het douchen naar een uitgemergelde Knut, na zeven minuten keerde ik me om en bleef ik nog vijf (of tien) minuten onder die lekker warme straal staan.

Enkel dat uitspreken hielp al. Eindelijk kon ik met iemand praten bij wie ik niet op mijn woorden hoefde te passen. Ik was in andere gesprekken altijd bezig met vertalen. Gingen mensen zuchten? Nerveus bewegen? Zag ik onrust in hun gezicht? Dierenleed en klimaatverandering waren immers geen gezellige onderwerpen. Daarom gooide ik grappen in gesprekken, maakte ik mijn bevlogenheid belachelijk en ventileerde ik maar een glimp van mijn verdriet en mijn angsten. Maar doordat ik vertaalde kwam ik nooit echt tot de diepere laag van mijn emoties.

Al mijn chaotische gedachten kwamen nu als een rummikubrijtje op tafel te liggen en ik begon een patroon te zien: ik bestreed mijn machteloosheid met actie. Door streng te zijn voor mezelf, had ik controle over dat absurd grote probleem dat me van jongs af aan al uit mijn slaap hield. Die strategie werkte lang wel, maar niet meer. Het klimaatprobleem was in mijn hoofd te groot geworden om nog grip op te krijgen. Daarom was ik opeens zo angstig geworden. Of ik naar die angst toe wilde gaan en die onder woorden wilde brengen, vroeg de psycholoog. Dat deed ik. Voor het eerst sprak ik mijn grootste vrees uit: ik denk dat de wereld op heel veel plekken onleefbaar wordt. Ik huilde heel hard toen ik dat mezelf hoorde zeggen.

„Wat zou je ervan vinden om dat werkelijk te voelen? Dat het inderdaad misschien fout zou kunnen gaan?” Poeh, heel verdrietig. Maar gek genoeg waren al die moedeloze realisaties ook een opluchting. De cijfers en laffe aanpak hadden zich diep in de krochten van mijn hoofd verder ontwikkeld tot doembeelden die ik wegdrukte. Ik probeerde jarenlang een bal omlaag te duwen in het zwembad.

Het yin-yangteken ging voor mij symbool staan voor mijn innerlijke proces: al die tijd wilde ik alleen de witte kant zien, de hoop, de oplossingen, maar door die therapeutische sessies begreep ik dat ik de donkere kant ook moest gaan accepteren. Ik leerde voor het eerst met compassie te kijken naar het egoïsme en de onverschilligheid van de mensheid. En ook van mijzelf. Om Descartes te misbruiken: ik besta dus ik vervuil. Ik woon in de westerse wereld en dan is volledig duurzaam leven moeilijk. Ik heb een woning nodig, kleren, een telefoon, een computer. En ik ben mens, en dus soms hypocriet.

Klimaatangst veranderde door al die realisaties in klimaatrouw, angst werd verdriet. Het voelde zelfs als liefdesverdriet. Maar ook die realisatie gaf me handvatten – ik wist namelijk hoe ik daarmee om moest gaan. Verdriet moet je voelen, niet wegstoppen, je moet door je hartenpijn heen. Of zoals ze in het boeddhisme zeggen: elke emotie is eigenlijk maar een lichamelijke ervaring. Als ik nu schrik van nieuwsberichten over verbrande koala’s probeer ik naar mijn lijf te gaan en te voelen wat die beelden doen. Wordt mijn maag warmer? Span ik mijn kaken aan?

Al dat huiswerk is denk ik niet alleen belangrijk voor mij, iemand die volgens sommigen nogal is doorgeslagen, maar voor de hele maatschappij. Ik denk dat de massale onverschilligheid en het niet werkelijk handelen voortkomt uit de onwil klimaatangst te voelen. Die vrees dat we in ons bestaan worden bedreigd, is een nogal grote emotionele hap modder die we moeten verwerken. We zijn met zijn allen denk ik nog nooit geconfronteerd met een probleem dat zo groot en zo existentieel is, laat staan dat we hebben geleerd hoe we daar mee om moeten gaan. Tegelijkertijd voelen we ons denk ik ook nog schuldig en verdrietig en dat maakt klimaatverandering een heel giftige cocktail voor ons gemoed. Dan is het fijner om je gedachten te verzetten en te doen alsof het probleem niet werkelijk bestaat.

Misschien is het überhaupt nieuw en gek om te erkennen dat de berichten over klimaatverandering zoveel met ons doen? We praten er niet met elkaar over en de psychologische zorg in Nederland is niet op deze gevoelens ingesteld. Het Nederlands Instituut van Psychologen kent geen hulpverlener die zich hiermee bezighoudt, en heeft het ook geen behandelplannen voor klimaatangst. In Amerika zijn ze al verder. De American Psychological Association, de grootste Amerikaanse wetenschappelijke organisatie voor psychologen, erkent ‘climate anxiety’.

Volgens Jaap van der Stel, lector GGZ op de Hogeschool Leiden, onderschatten we het psychische probleem in Nederland nog. Hij publiceerde in november het boek Veerkracht bij klimaatverandering. „In paniek raken over klimaatverandering is een volstrekt normale reactie. Natuurlijk kan je somber worden als je leest dat duizenden dieren sterven in bosbranden.” Hij waakt wel voor het gebruiken van het woord klimaatdepressie. „Depressie is een psychische stoornis. Somberheid of paniekgevoelens door klimaatverandering zijn een logische reactie op een abnormale situatie. Eigenlijk dezelfde reactie bij bijvoorbeeld de dood van een geliefde, een burn-out of het niet krijgen van een baan die je zo graag wilde. Daar is wel al veel over geschreven dus die behandelmethodes kunnen we kopiëren.” Een van de belangrijkste dingen die hij aanraadt is zelfregulatie. „Met een afstand kunnen kijken naar jezelf en je gevoel erkennen. Dat kan op veel manieren. Via mindfulness, yoga, praten met mensen, naar de psycholoog.”

Bij mij gaat het erkennen van mijn gevoel met horten en stoten. Deze zomer waren mijn vriend en ik eens niet in Portugal, maar in Italië, waar we om klimaatredenen met de auto naartoe waren gereden. Op de dag van de terugreis stond ik vroeg op en keek ik uit over het glooiende landschap vol olijfbomen en paarden, toen ik even mijn mobiel pakte en het nieuws checkte. Het eerste bericht was: de poolcirkel staat in brand. Mijn maag voelde direct als het touwtje van een aangetrokken boterhamzakje.

Ik kreeg dat gevoel maar niet uit mijn lijf tijdens de autorit, het was te groot, te beangstigend. Elk keer herkauwde mijn brein die foto’s van brandende bossen. Hoeveel dieren waren er gruwelijk gedood? Hoeveel extra CO2 zat er nu in de lucht? Ik duwde de paniek weg en ging geestdodende dingen doen zoals romantische komedies kijken. Pas toen ik uren later werkelijk stilstond bij de angst in mijn lijf, snotterde ik tranen. Daarna kon ik weer doorademen.

Al besloot ik op dat moment ook dat ik voor mijn volgende reis, die naar mijn schoonouders in Portugal met de kerst, de trein ga pakken. Want acceptatie is dan wel emotioneel belangrijk, de wereld staat in de fik en heeft nog steeds heel veel actie nodig.

Jochem Myjer is niet meer alleen maar die vrolijke stuiterbal

Cabaret Jochem Myjer keek de dood in de ogen, vocht keihard voor zijn herstel en staat nu 36 keer in Carré. Wat verklaart zijn succes? „Hij is een vechter en een pleaser.”

Een ongeleid projectiel, dat vond de huidige regisseur Jos Thie van Jochem Myjer na het zien van zijn voorstelling Yeee-Haa! (2004). Myjer was in die tijd ook een wervelwind. In het bekendste liedje van de komiek vertelt hij een verhaal over zijn moeder die denkbeeldig rustig ligt te slapen. Op YouTube is te zien hoe Myjer op zijn tenen naar haar toe sluipt en vervolgens headbangend heel hard in haar oor begint te zingen. „Wakker worden, wakker worden, wak-wak-wakker worden.” Hij klikt met zijn tong, schudt zijn schouders in twee seconden acht keer heen en weer en beweegt zijn hoofd hard van links naar rechts. Het is Jochem Myjer ten voeten uit, zijn onuitputtelijke energie is altijd zijn grootste talent geweest. Hij maakte er zelf talloze grappen over.

Vijftien jaar later staat Myjer met zijn zesde show Adem in, Adem uit vanaf 15 januari 36 keer in Carré. Met de voorstelling won de komiek in 2018 de Poelifinario in de categorie ‘entertainment’. Myjer is in Adem in, Adem uit nog steeds een vrolijke energieke stuiterbal. Hij danst op hardrock, doet in de eerste vijftien minuten vol overgave een sla-centrifuge, kettingzaag, cassettebandje en autorem na, lanceert medeklinkers als een katapult uit zijn mond en schiet met zijn mimiek van de ene naar de andere grimas. „Hij doet aan topsport volgens topsporters”, vertelt zijn toneelmeester Ramon Snel. „Phillip Cocu zat in de zaal. Hij zei hem: je speelt twee voetbalhelften en dat drie avonden achter elkaar. Sommige topsporters vragen hem: wat eet jij in de pauze? Ik zou als ik jou was meer eiwitten eten. Om reserves aan te vullen.”

Maar vervlochten tussen de gekke typetjes, carnavalskrakers en energieke dansjes zitten in Adem in, Adem uit ook verstilde momenten. Naar die rust zijn Myjer en zijn regisseur bewust op zoek geweest, al wordt Myjer ook door het noodlot tot rust gedwongen. De komiek ontdekt in 2011 een tumor in zijn nek. Goedaardig, maar de prognoses waren niet positief. Bijna niemand komt ongedeerd uit een dergelijke operatie, concludeerde de Volkskrant in profiel van Myjer: „Een vrouw had hem een mail gestuurd, waaruit bleek dat de tekst was getikt met een penseel in de mond. De rest van haar lichaam was verlamd.” Myjer houdt er ‘enkel’ energieverlies aan over. „Ik had ooit twintig batterijen, nu twee”, vertelt hij in veel interviews.

Het is eigenlijk een bizar verhaal, vindt DJ en schoolvriend Armin van Buuren. „Dat juist iemand die bekendstaat om zijn energie, gepakt wordt op zijn energie.” Van Buuren heeft diep respect voor het revalidatieproces van Myjer. „Als je Jochem ergens om wilt bewonderen, doe dat dan om hoe hard hij heeft gevochten om terug te komen. Het is ontroerend hoe streng hij voor zichzelf is. Hoe hij zichzelf heeft gepijnigd met fysiotherapie en trainingen, hoe moe hij vaak is na een show en toch door beukt.”

Myjer heeft er een bijna ascetisch bestaan voor over om drie keer per week op het podium te knallen. Op een dag waarop hij moet optreden slaapt hij drie keer tussendoor, doet hij aan yoga en zwemmen, gaat hij naar de sauna en houdt hij vast aan een strak ritme op de avond van de show. Om vier uur komt hij het theater binnen. Vijf uur eet hij stipt met zijn crew. Precies een half uur later gaat Myjer slapen op de stretcher die hij heeft meegenomen. Tien voor zeven wordt hij wakker. De soundcheck is van zeven tot kwart over zeven. Tien over half 8 pakt de Leidenaar een touwtje en springt hij zich drie minuten warm. Twee minuten later gaat de zaal open.

Waarom al die moeite? Myjer is niet alleen een vechter, hij is ook een intrinsieke pleaser, vertellen de mensen om hem heen. Een leven zonder het publiek te vermaken, is geen leven voor Myjer. Vilein en scherp zijn, is wat veel cabaretiers nastreven. De Leidenaar niet. Tekenend is de vraag die hij halverwege zijn eerste show aan het publiek stelt: „Willen jullie nog een inhoudelijk maatschappijkritisch politiek geëngageerd saai langdradig kutverhaal horen?”

Volgens de recensie in NRC doet Myjer aan feelgood-cabaret. In Adem in, Adem uit begint hij met een lied dat als refrein heeft: ik heb zo’n zin in de lente. In die show verklaart hij de liefde aan de Nederlandse natuur. Als hij grappen over mensen vertelt, maakt hij er vaak nog een liefdevolle opmerking achteraan. Toneelmeester Snel: „Het kan zijn dat je zijn grappen niet heel leuk vindt, maar zijn optimisme is aanstekelijk. Ik geloof dat mensen dat in deze tijd nodig hebben.”

Voor zijn publiek gaat hij ver. Een scène na zijn show in Groningen op 13 december illustreert dat. Jochem Myjer heeft net Adem in, Adem uit gespeeld in de uitverkochte MartiniPlaza, zijn derde voorstelling die week. De foyer loopt niet leeg, veel mensen staan aan een tafel, vaak zonder drankje. Ze kijken schichtig om zich heen: hij komt toch wel, hij komt immers altijd. De witte deur aan de rechterkant zwaait open, in een blauw T-shirt loopt Myjer uit de artiestenfoyer. Als een zwerm vliegen stuiven kinderen, mannen en vrouwen op hem af. Tien minuten langt deelt de komiek handtekeningen uit aan kinderen. Volwassenen die – vaak gegeneerd – om een foto vragen, omarmt hij lachend.

Een lieve man

Bij elke handtekeningsessie staat naast Myjer, Bob: vriend, chauffeur en kok. In zijn hand heeft Bob een telefoon. Tien minuten krijgt Myjer om zijn fans te spreken, daarna leidt Bob hem weer naar de kleedkamer. „Hij moet soms tegen zichzelf in bescherming worden genomen”, zegt zijn regisseur. „Hij is na drie shows echt bekaf maar zou gerust uit zichzelf nog een uur bij zijn publiek blijven staan.”

Volgens velen is dat de werkelijke reden achter zijn succes. Ontmoet je Jochem Myjer, dan loopt je met hem weg, legt zijn manager Robert-Jan Veen uit. Mensen om hen heen noemen hem „een heel lieve man”, „een fijn mens”, „heel zorgzaam”. Robert-Jan Veen: „In elk theater kent hij de directeur, de secretaresse of de koffiejuffrouw, ook nog drie jaar later. Hij heeft echt een groot hart, ik denk dat mensen dat voelen.”

Zijn aimabele uitstraling zorgt er ook voor dat hij heel goede mensen aan zich kan binden. Essentieel voor een cabaretier die niet enkel met een technicus en een regisseur aan zijn show werkt, maar in totaal twintig mensen inhuurt voor zijn voorstelling. Elke discipline – geluid, licht, video – heeft een ontwerper. Daarnaast heeft hij een choreograaf en een regisseur. Snel: „Hij zorgt goed voor zijn mensen: regelt goed eten, aparte hotelkamers, deelt royaal uit en als er iets met je is, vraagt hij daar meteen naar. Tegelijkertijd eist hij perfectie van zijn team, maar mensen willen ook hard voor hem werken.”

Zijn voorstellingen zijn steeds spectaculairder geworden. Myjer is meer uit gaan pakken met lichtshows, projecties en prachtige decors. Zijn vriend Armin van Buuren componeerde de openingstunes. Als schrijver heeft hij zich ook ontwikkeld de afgelopen jaren. Thie: „Hij is een steeds betere verhalenverteller geworden.” Myjer combineert in zijn laatste voorstelling zijn herinneringen aan Texel, aan de cyclus van het leven waar geboorte en de dood een wezenlijk onderdeel van zijn. Uitspraken en scènes uit het begin komen aan het einde van de show terug.

Volgens zijn regisseur zal hij altijd blijven slijpen. Myjer is een perfectionist. Thie: „Hij kan geen mindere voorstelling geven. Hij gaat altijd voor een tien en geeft echt alles.” Juist daarom omringt hij zich met kritische mensen. In een podcast met Maaike Ouboter vertelt Myjer dat zijn huidige creatieve team niet echt onder de indruk was toen ze hem jaren geleden voor het eerst zagen in Carré. „Het dak ging eraf die avond. Maar na afloop stonden wat ontwerpers zuchtend bij elkaar. Vonden jullie het leuk, vroeg ik. Ze zeiden: jij hebt talent, maar voor de rest is het amateuristisch. Mijn manager zei: met die lui gaan we niet werken. Ik heb toen gezegd, met die lui gaan we juist wel werken.”

Ook kritische recensenten vraagt hij om extra commentaar. Hij is met zijn regisseur Jos Thie gaan werken, ook al twijfelde die erg aan de samenwerking. „Ik deed geen cabaret en ik vond hem dus een stuiterbal. Maar mijn kinderen waren zo enthousiast over hem dat ik dacht; deze man moet een fenomeen zijn.”

En dat is hij. 36 keer Carré doen niet veel mensen hem na. Thie: „Al zal hij gesloopt zijn als het voorbij is.”

Interview Eva Crutzen: ‘Ik wilde nooit praten over de dood van mijn moeder’

Eva Crutzen maakte met ‘Opslaan als’ (vijf ballen in NRC) haar derde en meest persoonlijke voorstelling tot nu toe. „Ik geloof in de kracht van je kwetsbaar opstellen.”

Bleven herinneringen maar voor altijd scherp, mijmert Eva Crutzen (30) in café de School in Amsterdam. De stem van haar moeder, de geur van haar haar. De cabaretière realiseerde zich vorig jaar dat de beelden van haar moeder, die twintig jaar geleden overleed, gingen vervagen. „Dat vind ik zo schrijnend, alsof ik haar voor een deel verlies.”

In haar zeer geprezen nieuwe voorstelling Opslaan als onderzoekt ze het concept ‘herinneringen’. Haar moeder noemt ze subtiel, maar het is duidelijk waar haar behoefte vandaan komt om het over herinneringen te hebben. Haar moeder is het fundament van haar vragen.

Het beeld van haar moeder dat na al die jaren overeind bleef: een lieve, warme en grappige vrouw. Crutzen: „Ze stond voor iedereen klaar en was erg sterk. Een beetje van, hup, niet zeiken, we moeten door. Ze wilde ons niet laten zien dat ze ziek was. Misschien heeft dat er ook voor gezorgd dat ik me lang niet heb gerealiseerd dat ze zou overlijden. Al begreep ik ook als kind het concept ‘dood’ niet. Ze zei: ‘Mama is er over een tijdje niet meer’. Hoezo niet meer, waar ga je dan heen?”

Wanneer kwam het besef?

„Een paar weken na haar overlijden. Toen de wereld doorging en ik dacht: what the fuck is iedereen aan het doen? Waarom gaat de zon op? Waarom ga ik naar school? We gaan toch niet doen alsof er niets aan de hand is? Gaat het zo mijn hele leven zijn? Toen ben ik gaan overleven. Huilen was in mijn beleving een teken van zwakte. Dat was de mentaliteit die ik thuis had meegekregen. Niet bewust, onbewust.

„Ik ben na het overlijden van mijn moeder opgegroeid met mijn vader en broer en in dat huis, met twee mannen, werd niet gejankt. Ik heb mijn vader één keer in zijn leven zien huilen.

„Nog steeds is mijn eerste impuls als er iets gebeurt waar ik verdriet om heb of wat ik niet aankan: onder mijn kussen liggen en alleen zijn met mezelf. Dat ken ik, dat voelt veilig. Ik wil niemand tot last zijn. Ik kom wel weer naar buiten als het goedgaat. Dan ben ik weer vrolijk en gezellig. Zo zie ik mezelf het liefst. Vrolijk en gezellig en iemand die voor iedereen klaarstaat.”

Zo heb je ook je moeder zojuist omschreven. Je noemde haar ook ‘je voorbeeld’.

„Ja, ongetwijfeld. Dit zijn patronen waar ik langzaam achter kom, bijvoorbeeld door een liefdesrelatie te hebben. Relaties zijn zo intens. Je ziet jezelf voortdurend door andermans ogen. Als iemand zo dicht bij je staat, ontdek je vanzelf overlevingsmechanismen. Heel confronterend. Ik heb nu net een nieuwe relatie en denk continu: werk aan de winkel.”

Het lijkt erop dat je in de voorstelling niet het achterste van je tong wilt laten zien qua verdriet.

„Ik heb een allergie voor sentimentaliteit. Dat wordt soms zo lelijk gedaan. Ik ben bang om pathetisch te worden. Dat mensen het idee krijgen dat ik mijn verdriet uitmelk.

„Ik heb in het proces voorafgaand aan de voorstelling geworsteld met de vraag: wanneer wordt het te persoonlijk en wanneer is het nog geschikt voor theater? Tijdens het maken en het try-outen balanceerde ik op het randje van te persoonlijk en dan neig ik snel naar ‘doe maar niet’. Ik vind het duizendmaal makkelijker om een personage te spelen of om een grappig lied te schrijven. Dan ben ik in mijn element.

„Ik heb ook de neiging om dingen vager te beschrijven dan ze zijn. Dan wil ik gevoelens of ervaringen niet direct benoemen omdat ik me dan zo kwetsbaar voel. Ik zei tegen mijn regisseur [Wimie Wilhelm]: ik zou willen omschrijven dat ik alle herinneringen aan mijn moeder zou kunnen opslaan zodat ze er altijd zullen zijn. Wimie zei: ‘Waarom zeg je dat dan niet gewoon?’ Ik denk dan: ‘Bleeeeeh, sentiment’. Maar ik luister uiteindelijk wel en ik merk nu dat ze gelijk heeft.

„Ik heb dat overigens ook met dit interview. Ik heb wel het verlangen om mij open te stellen en ik schaam me niet voor mijn verdriet, maar tegelijkertijd denk ik: hoe ver ga ik daarin? Is alles publiek bezit?”

Toch wil je je kwetsbaarheid tonen.

„Ik geloof in de kracht van kwetsbaarheid. Ik hou van Brené Brown die veel boeken heeft geschreven over schaamte. Ik denk dat we in deze individualistische wereld vaker ons verdriet en onze twijfels moeten delen. Want dat geeft verbinding, iedereen heeft die gevoelens immers. En om verbinding draait alles in het leven.”

Het meisje dat zich afsloot werd een vrouw die raakbaar durft te zijn. Hoe is dat gekomen?

„Ik zat op de Frank Sanders Akademie en daar hebben ze in het tweede jaar gezegd: als je je niet kwetsbaar gaat opstellen, dan kan je hier niet blijven. Zodra iets dichtbij kwam, in een lied bijvoorbeeld, dan was ik weg. Letterlijk, dan kwam ik twee dagen niet naar school. Ik dacht dan: doen jullie maar, jullie weten niet wat ik voel. Ik ga niet praten over wat ik heb meegemaakt.

„Mijn klasgenoten hebben me wel eens in een oefening verteld dat ze geen hoogte van me konden krijgen, ook al was ik erg sociaal. Ik had een muur opgebouwd en achter die muur was ik veilig. Tegelijkertijd, omdat ik zo veel wegdrukte, was er soms maar een kleine aanleiding nodig en dan liep de emmer over. Dan was ik dagen intens verdrietig.”

Wat deed je met het commentaar?

„Ik schrok. Ik deed het niet expres, het was geen rol, het was een patroon. Ik ben met een psycholoog gaan praten. Dat doe ik nog steeds. Ik denk dat ik pas op mijn 25ste de dood van mijn moeder echt ben gaan verwerken. Ik ben het ruimte gaan geven. Dat kleine meisje dat in mij zit, daar ben ik naar gaan luisteren.

„Verdriet mag er nu zijn. Verdriet zit voor mij denkbeeldig opgeslagen in mijn rugzak, als het opkomt, pak ik het er even uit en kijk ik ernaar. Vaak wordt het dan kleiner. Het hoopt niet meer op en komt niet meer tot uitbarsting.

„Tegelijkertijd verwacht ik niet dat ik ooit minder verdriet zal hebben om mijn moeder die ziek is geworden. Je bent het scherpste verdriet wat niet went, zeg ik in de voorstelling. Dat is wat het is.”

Maakt dat je een andere cabaretière?

„Ja. Kwetsbaarheid is denk ik belangrijk als acteur of cabaretière. Zo maak je verbinding met het publiek. Als je je niet kwetsbaar op durft te stellen, blijven ze kijken naar een muur. Je kwetsbaarheid is de opening.

„Wat hier ook mee te maken heeft: om als cabaretière op een podium te staan, heb je veel lef nodig. Doordat ik kwetsbaarder durf te zijn, durf ik ook dieper te gaan op het podium. Ik durf op mijn bek te gaan. En doordat ik dat een aantal keer heb gedaan, weet ik dat het niet mijn dood betekent. Dat maakt dat ik nog meer dingen ben gaan maken die dichtbij mij liggen.

„Als ik een try-out of voorstelling had en het ging niet, kon ik daar voorheen nachten van wakker liggen. Dat kostte veel energie. Nu kan ik denken: oké, het werkt niet. En door.

„Je kunt het overigens ook zien aan het aantal personages in Opslaan als. In mijn eerste voorstellingen zaten acht personages, in deze maar twee. In Bankzitten had ik als Eva maar één zin en dan rende ik weer door naar een lied of een typetje. Opslaan als is mijn meest persoonlijke voorstelling tot nu toe.”

Stop William Boeva maar in een hokje, hij breekt er wel uit

De Vlaamse comedian William Boeva toert de komende maanden door Nederland. „Ik wil dat mensen komen kijken naar William Boeva de mens en niet naar William Boeva de dwerg.”

William Boeva (28) heeft sokken aan bij het interview. Dat klinkt logisch, maar Boeva’s armen zijn kort en reiken niet verder dan zijn onderbenen. „Ik neem elke ochtend mijn sokken mee in mijn jas, hopend dat ik snel iemand tref die ik ken.” Vanochtend is hij op straat een bekende tegengekomen die zijn koude voeten in een wit paar heeft gestoken. Boeva noemt zichzelf ‘dwerg’, het Nederlandse woord lilliputter vindt hij maar niets. Officieel heet zijn handicap pseudo-achondroplasie. Zijn romp en hoofd zijn van normale grootte, zijn ledematen niet.

Komende maanden toert Boeva met Reset door Nederland. Het interview over zijn show en zijn leven vindt plaats in café Het Bezemsteeltje, op steenworp afstand van Boeva’s huis in hartje Antwerpen. Aan de bar hangen op vrijdagochtend drie oude mannen op bruine leren barkrukken. Vlaamse levensliederen schallen net te hard door de boksen. „Ik heb wel gekeken of we rondom het station kunnen afspreken maar ik geraak daar gewoon niet. Het stationsgebied is verboden voor auto’s en ik kan maar 300 meter wandelen.”

Op papier klinkt Boeva wat zeurderig, in het echt is hij vooral erg vriendelijk en openhartig. In een van de scènes van zijn show vertelt Boeva dat hij zijn ‘gat’ niet af kan vegen. „Ik weet precies op welke toiletten in België ik mijn behoefte kan doen. Ik plan mijn toiletbezoek. Soms eet ik niet van tevoren omdat ik weet dat ik anders problemen krijg.” Vorig jaar ging het mis. Hij reed na een optreden naar huis, voelde gerommel in zijn buik, waarschijnlijk de hete bonenschotel van de avond daarvoor en moest stoppen bij een benzinestation. De gênante scène die volgt, beschrijft Boeva kostelijk.

Je regisseur vertelde dat hij je moest overtuigen om de scène in je show te stoppen.

„Ik heb over het incident een half jaar gezwegen. Ik schaamde me er zo voor. Vorig jaar ben ik mijn tweede voorstelling gaan schrijven. Mijn regisseur zei: dat moet erin. Het verhaal schuurt, is grappig en geeft zo duidelijk weer waar je tegenaan kan lopen met deze handicap. Maar het is niet meteen leuk om zoiets pijnlijks en persoonlijks met een groot publiek te delen.

„Mijn regisseur heeft mij überhaupt moeten overtuigen dat ik mijn handicap moet gebruiken. Ik ben begonnen met comedy toen ik achttien was. Ik praatte een beetje over Star Wars en politiek en zei niets over mijn lengte. Kijk, ik had een warme jeugd. Mijn ouders hebben me altijd goed beschermd. Ik had niet veel vrienden maar de vrienden die ik had, zorgden voor mij. Als we op reis wilden, stelden ze nooit voor: zullen we gaan skiën? Op die manier voelde het niet alsof ik een beperking had. Maar toen ik bij regisseur Han Coucke workshops ging volgen, zei hij: je kan er niet omheen. Mensen zien wat aan je. Het is ook een mogelijkheid. Gebruik het in je voordeel.”

Je praat nu meer over je handicap dan vroeger?

„Ja.”

Ben je gelukkiger nu je dat doet?

„Ja en nee. Ik word er niet gelukkiger van dat ik met mijn neus op de feiten word gedrukt, maar ik kan misschien ook de weg vrij maken voor anderen. Omdat ik wat bekender ben, luisteren mensen nu een beetje naar mij. Ik heb lang niet in een hokje willen passen, heb me verzet tegen het idee ‘ik ben dwerg’. Nu denk ik: stop me maar in een hokje, dan breek ik er wel uit. Ik ben meer dan mijn handicap.”

Dat klinkt meer als een plicht, niet als iets waar je gelukkig van wordt.

„Ik vind het nu niet erg meer. Zo openhartig zijn, leert mij om mijn handicap meer en meer te aanvaarden. Kijk, ik lig er ’s nachts wakker van. Waarom ik, vraag ik mezelf dan af. Het is onveranderbaar. Ik kan het niet oplossen. Dit is mijn leven. Ik moet hiermee omgaan.

„Mensen kijken ook continu op een bepaalde manier naar mij. Als ik het podium op loop en het publiek kent mij niet, dan is er bijna een soort angst. Zo van: weet hij dat hij een dwerg is? Nu gebruik ik dat. Als ik op kom, laat ik expres de microfoonstandaard te hoog staan. Dan zie je mensen denken: o nee, hij kan er niet bij, wat moeten we nou doen? Moet iemand het podium op? Ik draai vervolgens het statief naar beneden en doe alsof ik boos ben. Meestal zeg ik: de eerste die plop zegt, sla ik op zijn bek.”

Heb je veel fysieke problemen?

„Vroeger heb ik veel operaties gehad om mijn benen en armen te verlengen. Mijn botten zijn op twee plaatsen gebroken en daartussen zijn pinnen gestoken. Aan de buitenkant konden artsen aan het skelet draaien waardoor mijn armen en benen werden opgerekt. Mijn armen zijn elf centimeter langer geworden, mijn bovenbenen negen centimeter en mijn onderbenen twaalf centimeter.

„Je wordt uit elkaar getrokken. Het waren Middeleeuwse praktijken. Ik kreeg wel pijnstillers hoor, maar als je vijf bent en wakker wordt met een ijzeren skelet aan je benen, dan begrijp je dat niet. Het eerste wat ik deed, was eraan trekken. Dat moet eraf dacht ik, want het deed pijn en jeukte. Op den duur went het en kun je ervan slapen. Ik heb er zes jaar mee rondgelopen. Nu ben ik erg blij met die behandelingen. Het is het verschil tussen alles moeten aanpassen in huis, en net niets.”

Ik heb moeten lachen om je show. Tegelijkertijd had ik ook vaak medelijden. Je schetst een beeld van iemand die zich moet invechten in de maatschappij. Wat vind je ervan als mensen medelijden met je hebben?

„Het klinkt misschien raar, maar dat vind ik zeker niet erg. Comedy is een ‘area of emotions’, niet alleen maar hard lachen. Het publiek stil krijgen, is misschien nog wel mooier. Daarnaast, zo’n handicap is constant gedoe en dat wil ik graag laten zien. Ik woon nu twee maanden op mezelf en heb een invalidekaart aangevraagd. Maar dit is België, dus dat duurt zes maanden. Ik kan nu amper parkeren in de buurt. Als ik terugkom van mijn show moet ik op zoek naar een parkeerplek. Vaak staat alles vol. Dan rij ik wel twee uur rond.”

Midden in de nacht?

„Ja. Ik zet mijn auto wel eens op de laad-en losplek maar ik heb al zoveel bekeuringen gekregen. Die moet ik dan weer aanvechten.”

Maakt dat je boos?

„Steeds bozer. Omdat dit soort dingen de integratie van mensen met een handicap belemmert in de maatschappij. Terwijl het opgelost kan worden.”

Vroeger stonden dwergen, reuzen, dikke dames en zwarte mensen op het podium om mensen te vermaken, omdat hun anders-zijn als ‘rariteit’ werd beschouwd. Is er wat veranderd?

„Voor ons niet. Wij zijn nog steeds een rariteit. Ik denk dat we niet verder zijn dan de Middeleeuwen qua integratie, zelfs achteruit zijn gegaan, omdat we toen wel in het straatbeeld voorkwamen. Loop eens op straat en tel hoeveel mensen er een handicap hebben. Zoek dan eens op hoeveel mensen er volgens de cijfers een handicap hebben. Waar zijn ze dan? Verscholen in huizen. Ze doen niet mee in de maatschappij.”

In je show hou je met een groot telraam bij hoeveel dwergenmoppen je maakt. Waarom?

„In België kreeg ik kritiek omdat ik te veel dwergenmoppen zou maken. Voor de gein heb ik daarom een groot telraam op het podium gezet. Het is ook provocerend bedoeld, dit is mijn leven. De meeste cabaretiers maken comedy over hun eigen leven, ik dus ook. Maar de kritiek remt mij wel af. Ik zit in België wel eens in televisieprogramma’s en dan denk ik: dit zou een mooie grap zijn. Toch vertel ik hem niet. Ik stel me voor hoe mensen reageren: ze gaan eerst lachen en daarna zeggen, ja dat is wel gemakkelijk. Ik zou me er niets van aan kunnen trekken maar ik wil bewijzen dat ik ook zonder die grappen goed ben. Ik wil dat mensen komen kijken naar William Boeva de mens en niet naar William Boeva de dwerg.”